ECLI:NL:CRVB:2018:1982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
16/2491 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WGA-loonaanvullingsuitkering en de medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van diabetes mellitus, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn WGA-loonaanvullingsuitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen waren op de hoogte van de klachten van de appellant, maar de rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij volledig arbeidsongeschikt was door zowel fysieke als mentale klachten, waaronder artrose en carpaal tunnelsyndroom. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden gehandhaafd. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn beoordeling de medische situatie van de appellant per 17 december 2013 in ogenschouw genomen en concludeerde dat het medisch oordeel van het Uwv juist was. De Raad onderschreef de conclusie dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van de appellant vielen en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere beoordeling konden ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 juni 2018.

Uitspraak

16.2491 WIA

Datum uitspraak: 20 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 maart 2016, 15/7172 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 15 februari 2007 arbeidsongeschikt geworden voor zijn werkzaamheden als schoorsteenveger/rioleringsontstopper in verband met vermoeidheidsklachten als gevolg van diabetes mellitus. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per einde wachttijd 12 februari 2009 recht heeft op een loongerelateerde
WGA-uitkering. Met ingang van 12 april 2012 is deze uitkering omgezet in een WGA‑loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 17 december 2013 heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De arts heeft geconcludeerd dat de medische situatie van appellant niet wezenlijk is gewijzigd. Hij heeft de mogelijkheden en de beperkingen van deze mogelijkheden weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft met inachtneming van de FML voor appellant functies geselecteerd en een verlies aan verdiencapaciteit berekend van 67,35%. Bij besluit van 10 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat de hoogte van de
WGA-loonaanvullingsuitkering niet wijzigt.
1.3.
Bij besluit van 28 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar
van appellant tegen het besluit van 10 maart 2015, onder verwijzing naar een verzekeringsgeneeskundig rapport van 12 augustus 2015 en een arbeidskundig rapport van 13 augustus 2015, gegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien een aanvullende beperking aan te nemen op het beoordelingspunt dwingend werktempo en dit vastgelegd in een FML van 13 augustus 2015. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 72,56%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen waren op de hoogte van de door appellant gestelde vermoeidheidsklachten, de klachten van tintelingen aan handen/voeten en de overige, met moeilijk te reguleren diabetes verband houdende, klachten. De beschikbare medische gegevens hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid. Van de tintelingen in handen en vingers wordt in de medische gegevens geen melding gemaakt, evenmin hebben ze geleid tot een doorverwijzing naar een specialist. Voor het aannemen van een beperking voor hand- en vingergebruik in verband met deze tintelingen bestond daarom geen aanleiding. Dezelfde redenering geldt naar het oordeel van de rechtbank voor de stelling van appellant dat vanwege zijn oogklachten een beperking moet worden aangenomen. De belasting in de geduide functies blijft naar het oordeel van de rechtbank binnen de belastbaarheid van appellant zodat die functies passend zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wegens fysieke en mentale klachten, verband houdend met zijn moeilijk te reguleren diabetes, volledig arbeidsongeschikt is. Recentelijk is bovendien artrose aan zijn rechtervoet en carpaal tunnelsyndroom (CTS) aan beide handen vastgesteld. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant een ongedateerd huisartsenjournaal overgelegd
.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat het in dit geding gaat om de beoordeling van de situatie van appellant per 17 december 2013. Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. Er is een zorgvuldig onderzoek verricht. De arts heeft dossierstudie verricht, appellant gezien op het spreekuur, informatie opgevraagd bij de behandelend specialist en die informatie betrokken bij zijn beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de gegevens van de hoorzitting en de informatie van de behandelend sector bij haar heroverweging betrokken. Zij heeft de door appellant naar voren gebrachte (vermoeidheids)klachten, verband houdend met zijn diabetes mellitus, op een deugdelijke en kenbare wijze bij haar medische beoordeling betrokken. Zij heeft meegewogen dat de behandeling in verband met diabetes vanaf december 2013 onveranderd is geweest, dat appellant vanwege hypo’s beperkt is in het werken op hoogte en dat hij geen dwingend werktempo aankan omdat hij bij een hypo de gelegenheid moet hebben iets te eten. Met zijn energetische klachten is rekening gehouden door het opnemen van een urenbeperking. De door appellant naar voren gebrachte psychische klachten speelden op datum in geding
17 december 2013 nog niet, die zijn in de periode daarna geleidelijk ontstaan en toegenomen.
4.2.
In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en in het ingebrachte huisartsenjournaal, waarin informatie van maart 2016 van een orthopeed, een internist en een neuroloog is opgenomen, zijn geen aanknopingspunten te vinden die doen twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 8 juni 2016 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de gegevens over een moeilijk instelbare diabetes mellitus bekend waren, dat ook de voetklachten bekend waren, dat de beginnende slijtage aan de rechtervoet geen behandeling behoeft en dat in de FML al een beperking in lopen is aangenomen. De bevindingen van de neuroloog over de tintelingen in de handen dateren van ver na de datum in geding en geven geen reden voor een beperking in handgebruik.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 13 augustus 2015 heeft de rechtbank terecht overwogen dat met de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de per 13 december 2013 vastgestelde belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. Verwezen wordt naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
13 augustus 2015 en het Resultaat functiebeoordeling, waarin de geschiktheid van deze functies toereikend is gemotiveerd.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) Y. Azirar

IJ