4.1.Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken.
4.2.1.Ingevolge artikel 6:4, eerste lid, van de Awb geschiedt het maken van bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet‑ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Indien een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift tegen een overeenkomstig de Awb bekend gemaakt besluit het gevolg is van een volgens hem niet aan hem toe te rekenen omstandigheid, rust op hem de last aannemelijk te maken dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
4.2.2.Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW voorkomt de werknemer dat hij werkloos is of blijft doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen. Op grond van artikel 27, derde lid, van de WW, voor zover van belang, weigert het Uwv de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de sollicitatieplicht. Op grond van het zesde lid wordt een maatregel als bedoeld in het derde lid afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Op grond van artikel 27, achtste lid, van de WW kan het Uwv afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2.3.Uit de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder a en 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit volgt dat bij het overtreden van de sollicitatieplicht een maatregel wordt opgelegd van 25% van het uitkeringsbedrag met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15% of ten hoogste 100% van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden.
4.2.4.Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Beleidsregel wordt indien de betrokkene, nadat toepassing is gegeven aan artikel 8 van het Maatregelenbesluit, blijft volharden in het niet naleven van dezelfde niet termijngebonden verplichting, het percentage van de maatregel verhoogd tot het maximum, genoemd in artikel 2, eerste lid van dat besluit.
4.2.5.Artikel 8, eerste lid, van het Maatregelenbesluit bepaalt dat, indien aan de belanghebbende een maatregel is opgelegd en binnen twee jaar na de bekendmaking daarvan opnieuw dezelfde verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen, het percentage van de op te leggen maatregel alsmede het minimumbedrag, genoemd in artikel 2, eerste lid, met 50% worden verhoogd.
Ontvankelijkheid bezwaar tegen besluit I
4.3.1.Tussen partijen is niet in geschil dat besluit I van 22 mei 2015 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, dat appellant dit besluit heeft ontvangen en dat hij niet binnen zes weken na de bekendmaking bezwaar heeft gemaakt. Appellant heeft op 13 februari 2016 bezwaar gemaakt. Ter beoordeling staat of de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht op grond van artikel 6:11 van de Awb.
4.3.2.In hetgeen appellant heeft aangevoerd wordt evenals de rechtbank geen aanleiding gezien voor het verschoonbaar achten van de termijnoverschrijding. Appellant heeft geen aanwijsbare omstandigheden kenbaar gemaakt waarom hij tussen 23 mei 2015 en 4 juli 2015 niet in de gelegenheid zou zijn geweest om (tijdig) bezwaar te maken tegen besluit I. Appellant heeft veelvuldig telefonisch contact gezocht met het Uwv en voerde procedures over zijn ontslag, rechtsbijstand en huisvesting. Hieruit blijkt dat hij in staat was om handelingen te verrichten, zoals het indienen van een bezwaarschrift. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op het verkeerde been is gezet door het Uwv en om die reden niet tijdig bezwaar kon maken. Dat appellant in onzekerheid verkeerde over de rechtmatigheid van zijn ontslag is evenmin een geldige reden om niet tijdig bezwaar te maken. Het Uwv heeft het bezwaar tegen besluit I terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van dit besluit wordt daarom niet toegekomen.
Maatregelen besluiten II, III en IV
4.4.1.Niet in geschil is dat appellant niet aan zijn sollicitatieverplichting heeft voldaan, zoals vastgesteld in de besluiten II, III en IV over de genoemde perioden in 2015. Hij heeft uiteindelijk geen enkele sollicitatie overgelegd. Er hebben een viertal gesprekken plaatsgevonden met de werkcoach op het kantoor in [gemeente] en appellant is gewezen op zijn plichten en meerdere keren in de gelegenheid gesteld om sollicitaties te overleggen. Niet gebleken is van een formeel verzoek voor vrijstelling van de sollicitatieplicht in 2015. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het feit dat appellant in de periode in geding veel aan zijn hoofd had niet maakt dat hij niet hoefde te solliciteren. Evenmin leiden de door appellant genoemde omstandigheden tot verminderde verwijtbaarheid of een dringende reden op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van het opleggen van de maatregelen.
4.4.2.Aan de hoogte van de maatregel in besluit IV van 100% heeft het Uwv, volgens bestreden besluit 2, artikel 3, vierde lid van de Beleidsregel ten grondslag gelegd. Voorwaarde voor toepassing van deze bepaling is dat eerst toepassing moet zijn gegeven aan artikel 8 van het Maatregelenbesluit, waarbij bij een eerder opgelegde maatregel met 50% is verhoogd. Aan die voorwaarde is niet voldaan. De eerder opgelegde maatregelen wegens het niet solliciteren bedroegen 25%. De opgelegde maatregel van 37,5% in besluit III is door het Uwv bij bestreden besluit 1 verlaagd naar 25%. De hoogte van de maatregel in besluit IV dient op grond van artikel 8, eerste lid, van het Maatregelenbesluit 37,5% te bedragen, omdat appellant door in de periode van 9 oktober tot en met 31 december 2015 niet te solliciteren, binnen twee jaar na de bekendmaking van besluit I opnieuw de sollicitatieverplichting niet is nagekomen.
5. Uit 4.3 tot en met 4.4.1 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd. Uit 4.4.2 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 – over de hoogte van de maatregel in besluit IV – slaagt. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en zal bestreden besluit 2 vernietigen, besluit IV herroepen en de hoogte van de maatregel vaststellen op 37,5%.
6. De wettelijke rente over de als gevolg van deze uitspraak na te betalen uitkering moet door het Uwv worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958. 7. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.252,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.