ECLI:NL:CRVB:2018:2021
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor WIA-functies na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die als kok werkte, meldde zich op 17 mei 2010 ziek met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde vast dat appellant na de voorgeschreven wachttijd per 14 juni 2012 geen recht meer had op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was van mening dat hij niet in staat was om te werken en dat zijn gezondheid steeds verder achteruitging, waarbij hij PTSS had, wat volgens hem niet goed was onderkend door het Uwv.
De Raad heeft een onafhankelijk deskundige benoemd, die concludeerde dat appellant op 12 november 2013 in staat was om ten minste één van de functies die in het kader van de WIA-beoordeling aan hem waren voorgehouden, te vervullen. De deskundige heeft voldoende rekening gehouden met zowel de psychische als lichamelijke klachten van appellant en kwam tot de conclusie dat er geen sprake was van PTSS. De Raad oordeelde dat het deskundigenrapport zorgvuldig was en dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was. Hierdoor werd het hoger beroep van appellant afgewezen en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland.