ECLI:NL:CRVB:2018:2045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
16/4094 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning kinderbijslag onder de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) inzake de toekenning van kinderbijslag onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellante had op 13 januari 2015 een aanvraag ingediend voor kinderbijslag voor haar kind, geboren in 2008. De Svb weigerde deze aanvraag bij besluit van 26 januari 2015. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd door de Svb ongegrond verklaard op 1 oktober 2015. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de Svb ook een oordeel had moeten geven over het recht op kinderbijslag voor de kwartalen na het eerste kwartaal van 2015. De Svb erkende echter dat appellante vanaf het vierde kwartaal van 2014 recht had op kinderbijslag en heeft dit bij besluit van 18 juni 2018 bevestigd. Dit besluit strekt ook tot toekenning van kinderbijslag over het tweede tot en met het vierde kwartaal van 2015.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante volledig tegemoet is gekomen in haar bezwaar, waardoor zij geen belang meer had bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal op € 1.503,- werden begroot, inclusief het griffierecht van € 124,-.

Uitspraak

16.4094 AKW

Datum uitspraak: 5 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2016, 15/8129 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. El-Sharkawi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift, nadere stukken en een nader besluit toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2018. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 13 januari 2015 heeft appellante een aanvraag om toekenning van kinderbijslag
ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ingediend voor haar kind [naam kind], geboren [in] 2008.
1.2.
Bij besluit van 26 januari 2015 heeft de Svb aan appellante kinderbijslag geweigerd. Het
tegen dit besluit door appellante ingediende bezwaar heeft de Svb bij besluit van 1 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven met beslissingen over proceskosten en griffierecht. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de reikwijdte van het bestreden besluit niet verder gaat dan het eerste kwartaal van 2015. Verder heeft de Svb in beroep erkend dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en om die reden dient te worden vernietigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen echter in stand worden gelaten, omdat appellante op de peildata van het vierde kwartaal van 2014 en het eerste kwartaal van 2015 terecht niet als ingezetene van Nederland is aangemerkt en daarom niet verzekerd is voor de AKW.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat in het bestreden besluit ook een oordeel had moeten worden gegeven over het recht op kinderbijslag over het tweede tot en met het vierde kwartaal van 2015. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij al vanaf het vierde kwartaal van 2014 ingezetene van Nederland is.
3.2.
Bij besluit van 18 juni 2018 heeft de Svb vastgesteld dat appellante alsnog recht heeft op kinderbijslag met ingang van het vierde kwartaal van 2014. Daarbij is vastgesteld dat aan appellante wettelijke rente wordt vergoed over de na te betalen kinderbijslag. Tevens zullen de (proces)kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep zijn gemaakt worden vergoed. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de Svb te kennen gegeven dat het besluit van 18 juni 2018 ook strekt tot toekenning van kinderbijslag over het tweede tot en met het vierde kwartaal van 2015.
4. Uit 3.2 volgt dat volledig aan het bezwaar van appellante tegemoet is gekomen. Appellante heeft geen belang meer bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak, zodat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 501,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Verder zal de Svb worden veroordeeld in de kosten van appellante in bezwaar. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- aan kosten van rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Svb in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.503,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2018.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) H. Achtot

RB