ECLI:NL:CRVB:2018:2073

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
16/4993 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor WIA-uitkering en de medische grondslag van bestreden besluiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 7 maart 2013 ziek meldde als schoonmaakster, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat zij per 5 maart 2015 niet arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een aantal bestreden besluiten. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de medische grondslag van deze besluiten onderschreven. De Centrale Raad bevestigt deze oordelen en oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante niet is onderschat. De rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zijn als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad concludeert dat appellante geschikt is voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies en dat er geen reden is om de eerdere uitspraken van de rechtbank te herzien. De hoger beroepen van appellante worden dan ook afgewezen, en de aangevallen uitspraken worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16.4993 WIA, 17/2686 WIA

Datum uitspraak: 4 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van
19 juli 2016, 15/6394 (aangevallen uitspraak 1) en 24 maart 2017, 16/3782 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Berkouwer, advocaat, in beide gedingen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2018, waar de zaken gevoegd zijn behandeld. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Berkouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 7 maart 2013 ziek gemeld voor haar werkzaamheden als
schoonmaakster in verband met lichamelijke en psychische klachten. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante gezien door een verzekeringsarts. Deze heeft appellante, uitgaande van een somatoforme pijnstoornis/fibromyalgie en een depressieve stoornis, geschikt geacht voor fysiek en mentaal niet te belastend werk. Hij heeft de beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 maart 2015. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 11 maart 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 5 maart 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 9 oktober 2015 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van
appellante tegen het besluit van 11 maart 2015 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
1.3.
Appellante heeft zich op 4 december 2015 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld
met psychische klachten. Op 15 januari 2016 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts, die haar toegenomen beperkt heeft geacht in met name het sociaal functioneren. Bij besluit van 11 februari 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 1 oktober 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit bij besluit van 2 juni 2016 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden
besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in wat door appellante is aangevoerd geen aanleiding gezien de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het medisch onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, eigen onderzoek en het bijwonen van de hoorzitting. Het Uwv heeft het medicijngebruik meegewogen en met juistheid toegelicht dat de verhoging van de medicatie niet bij de beoordeling kan worden betrokken omdat die heeft plaatsgevonden na de datum in geding. De belasting in de voorgehouden functies overschrijdt naar het oordeel van de rechtbank de belastbaarheid van appellante niet.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden
besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze is verricht en dat geen reden bestaat het medisch oordeel voor onjuist te houden. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken dat de verzekeringsarts met de verhoging van de medicatie en de behandeling van appellante voor psychische klachten rekening heeft gehouden. De verzekeringsarts heeft in de verkregen informatie reden gezien appellante toegenomen beperkt te achten in met name het sociaal functioneren. Uit wat appellante heeft aangevoerd volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het Uwv een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante op de datum in geding of dat met haar klachten onvoldoende rekening is gehouden. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat het niet gaat om de ervaren klachten als zodanig maar om als gevolg van ziekte medisch objectief vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid. Tot slot ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft appellante verwezen naar wat zij al in de bezwaar- en beroepsprocedures had aangevoerd. Appellante acht zich wegens haar vele klachten en medicatiegebruik meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen. De geselecteerde functies zijn niet geschikt voor haar.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 1
4.1.
De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak 1 met juistheid de medische grondslag van bestreden besluit 1 onderschreven. Uit de rapporten van 4 maart 2015 van de verzekeringsarts en van 28 september 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat het medisch onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, lichamelijk en psychisch onderzoek en informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de onderzoeksbevindingen en de beschikbare medische informatie van de behandelend sector vastgesteld dat de door appellante ervaren belemmeringen als gevolg van pijnklachten zich niet vanuit somatisch perspectief laten verklaren. Voor de schouderklachten en voor de duurbelasting in lopen zijn beperkingen aangenomen in de FML. De gestelde toename van de psychische klachten is gehonoreerd door het aannemen van meer beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren dan bij een eerdere medische beoordeling in 2013. Tot slot is de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd ingegaan op wat appellante in bezwaar heeft aangevoerd. Geoordeeld wordt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat voor meer beperkingen dan aangenomen geen aanleiding is. Appellante heeft voor haar standpunt dat haar beperkingen op de datum in geding zijn onderschat geen overtuigende argumenten aangedragen en dit standpunt niet met medische informatie onderbouwd.
4.2.
Ook het oordeel van de rechtbank dat appellante per 5 maart 2015 geschikt is te achten voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies wordt onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 7 oktober 2015 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen de geselecteerde functies kan vervullen.
Aangevallen uitspraak 2
4.3.
Ook in dit geding wordt het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek, over de voor appellante vastgestelde belastbaarheid en over de medische geschiktheid van appellante voor de aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegde functies onderschreven. De overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben gebracht worden geheel onderschreven. Op grond van de beschikbare medische gegevens kan niet worden geconcludeerd dat de beperkingen van appellante als gevolg van haar klachten zijn onderschat en dat de voor haar vastgestelde belastbaarheid in de geselecteerde functies wordt overschreden. Voor wat betreft het laatste aspect wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 mei 2016, waarin gemotiveerd is toegelicht dat de functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante.
5. Uit 4.2 tot en met 4.3 volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) B. Dogan

RB