Uitspraak
16.6412 PW
.Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H. Grommers
.
OVERWEGINGEN
.
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand, had zijn bijstand ingetrokken gekregen door het college van burgemeester en wethouders van Groningen. Na intrekking van de bijstand heeft de appellant schadevergoeding gevraagd voor de geleden schade als gevolg van de onrechtmatige besluiten van het college. Het college had in eerste instantie de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een boete opgelegd, maar trok deze besluiten later in. De appellant stelde dat hij door de intrekking van de bijstand in financiële problemen was gekomen, wat leidde tot achterstanden in zijn belastingbetalingen en andere financiële verplichtingen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gevorderde schadevergoeding voortkwam uit de vertraging in de nabetaling van een geldsom. De Raad bevestigde dat het college wettelijke rente verschuldigd was, maar dat met de vergoeding van deze rente alle schade als gevolg van de vertraging als voldaan werd beschouwd. De Raad oordeelde dat de appellant niet kon stellen dat hij meer schade had geleden dan de wettelijke rente, en dat het college zich terecht had beroepen op artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.