ECLI:NL:CRVB:2018:2096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
16/3411 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die als chauffeur werkte, is sinds 4 november 2008 arbeidsongeschikt door nek- en rugklachten. Het Uwv heeft in eerdere beoordelingen vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een herbeoordeling in 2014 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 38,15%. Appellant is van mening dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn nekklachten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland vernietigd, omdat de rechtbank de medische situatie van appellant niet correct heeft beoordeeld. De Raad oordeelt dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) onvoldoende rekening houdt met de belasting van appellant in zijn functie, met name op het gebied van reiken. De Raad concludeert dat er slechts twee functies zijn die appellant kan vervullen, wat onvoldoende is om de arbeidsongeschiktheidsschatting op te baseren. Het besluit van het Uwv wordt vernietigd en het Uwv moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, waarbij de Raad bepaalt dat beroep tegen deze nieuwe beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld.

Daarnaast wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.004,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 juli 2018.

Uitspraak

16.3411 WIA

Datum uitspraak: 11 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
8 april 2016, 15/4039 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M. Diesfeldt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Namens appellant is
mr. Diesfeldt verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als chauffeur. Op 4 november 2008 is hij uitgevallen voor zijn werk wegens nek- en rugklachten. Bij besluit van 28 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 1 november 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Met ingang van 1 mei 2014 is deze uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Op 30 juni 2014 heeft op verzoek van de (ex-)werkgever een herbeoordeling plaatsgevonden. In dit kader heeft een verzekeringsarts psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en geconcludeerd dat de medische situatie van appellant weinig is gewijzigd. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de vorige beoordeling wordt nog steeds van kracht geacht. Gelet op het dagverhaal van appellant wordt er geen beperking meer noodzakelijk geacht voor “het zitten”. Na een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
9 september 2014 vastgesteld dat de hoogte van de loonaanvullingsuitkering niet wijzigt tot
1 oktober 2016. De mate van arbeidsongeschiktheid is wel veranderd en is per
9 september 2014 vastgesteld op 38,15%.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 september 2014, heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 26 mei 2015 geconcludeerd dat op grond van aanvullend medisch onderzoek en bestudering van de gegevens er geen aanleiding is om aanvullende beperkingen vast te stellen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 10 juli 2015 de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies onderschreven. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 21 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek gedaan en heeft appellant lichamelijk en psychisch op het spreekuur onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op de hoorzitting gesproken en heeft aanvullend medisch onderzoek verricht en de dossierstukken bestudeerd.
De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep). De verzekeringsarts heeft na onderzoek vastgesteld dat de medische situatie nagenoeg hetzelfde is gebleven en dat de vastgestelde beperkingen nagenoeg overeenkomen met de beperkingen die bij de twee eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaargronden geen reden gezien om tot meer dan wel andere beperkingen te komen. Appellant heeft zijn stelling dat hij meer beperkt is dan aangenomen niet onderbouwd met medisch objectiveerbare gegevens.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn voortdurende nekklachten. Uit de medische verslagen gemaakt in Duitsland blijkt dat de klachten erger zijn geworden. Door pijngedrag kon de verzekeringsarts geen onderzoek doen aan de nek en schouder. Hieruit blijkt al dat de pijn daar vandaan komt. Niet is te begrijpen waarom deze pijnklachten niet zijn onderzocht. Appellant is erg beperkt door zijn nek-, maar ook schouderklachten. Zo kan hij niet fietsen en slechts een beetje lopen. Hij is nog steeds onder behandeling bij het Therapiecentrum Rotterdam vanwege zijn nekhernia. De FML dient te worden aangescherpt op de items in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Elke belasting van de nek dient te worden vermeden.
3.2.
Het Uwv heeft opgemerkt dat de door appellant weergegeven klachten niet bepalend zijn voor de mate van arbeidsongeschiktheid. Bepalend zijn de objectief medisch vastgestelde beperkingen om arbeid te verrichten. Appellant heeft zijn stelling dat zijn klachten zijn onderschat, niet met objectief medische informatie vanuit de behandelend sector onderbouwd. Vervolgens heeft het Uwv om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank over de medische kant van de zaak en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Uit de medische gegevens blijkt niet dat de belastbaarheid van appellant met de beperkingen zoals opgenomen in de FML ten tijde van de datum in geding, 9 september 2014, is onderschat. De verzekeringsartsen hebben op basis van de onderzoeksbevindingen beperkingen vastgesteld voor de nekklachten met uitstraling naar de schouders en armen. In beroep noch in hoger beroep heeft appellant medische gegevens overgelegd die twijfel wekken aan de juistheid van de beperkingen zoals neergelegd in de FML van 30 juni 2014. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit dan ook terecht onderschreven.
4.2.1.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt het volgende overwogen. Uitgaande van de beperkingen zoals neergelegd in de FML van
30 juni 2014 heeft het Uwv drie functies voor appellant geselecteerd, te weten de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), inpakker (SBC-code 111190) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122). De functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) liggen gelet op de toelichting door arbeidsdeskundigen (bezwaar en beroep) bij de signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling, aangevuld bij rapport van 10 juli 2015, binnen de mogelijkheden van appellant.
4.2.2.
De Raad is niet overtuigd geraakt dat de functie van inpakker (SBC-code 111190) binnen de belastbaarheid van appellant valt. In de functie van inpakker dient er, gelet op de belasting in item 4.9.1 “reiken”, tijdens 8 werkuren 900 maal ongeveer 70 centimeter achtereen gereikt te worden terwijl appellant in de FML van 30 juni 2014 op item 4.9.1 (licht) beperkt wordt geacht waarbij hij zo nodig elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer kan reiken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nadat hij overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gehad, de belasting in 4.9.1 “tot 900 keer met normale afstand van het reiken”, passend geacht. De Raad is van oordeel dat sprake is van een ontoelaatbare relativering van de in de FML verwoorde belastbaarheid op het item “reiken” omdat het aantal malen reiken in de functie, substantieel meer bedraagt, namelijk 50%, dan waartoe appellant in de FML in staat wordt geacht. Bovendien betreft het de maximale reikafstand van 70 centimeter. Aldus resteren slechts twee voor appellant geschikte functies, wat onvoldoende is om de arbeidsongeschiktheidsschatting op te baseren. Het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke grondslag en is in strijd te achten met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestreden besluit en ook de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten, zullen worden vernietigd. Het Uwv zal worden opgedragen opnieuw te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
4.3.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden in beroep begroot op € 1.002,- (beroepschrift en bijwonen van de zitting) en in hoger beroep op € 1.002,- (hoger beroepschrift en bijwonen van de zitting), in totaal € 2.004,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 juli 2015;
- bepaalt dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar neemt, met inachtneming van deze
uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.004,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B. Dogan
GdJ