ECLI:NL:CRVB:2018:2115
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Lelystad
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een bedrag van € 5.808,- dat onverschuldigd aan appellant is betaald door het college van burgemeester en wethouders van Lelystad. Appellant ontving op 19 april 2011 een nabetaling van algemene bijstand, maar had sinds maart 2012 geen periodieke bijstand meer ontvangen. In 2013 vroeg hij bijzondere bijstand aan voor kosten die voortvloeiden uit terugvorderingen door de Belastingdienst. Het college heeft in 2015 het bedrag van € 5.808,- teruggevorderd, stellende dat dit bedrag onverschuldigd was betaald als gevolg van een administratieve vergissing. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college bevoegd was om het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen, omdat appellant redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat het bedrag niet voor hem bestemd was. De Raad overweegt dat appellant in afwachting was van een andere betaling, maar dat dit niet betekent dat hij niet had kunnen begrijpen dat het bedrag van € 5.808,- onverschuldigd was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar verbetert de gronden van de beslissing, omdat de rechtbank niet had ingegaan op het beroep van appellant op artikel 4:84 van de Awb. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.