ECLI:NL:CRVB:2018:212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
17/3934 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-uitkering na medisch onderzoek en herbeoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante, die zich op 30 maart 2009 ziek meldde vanwege diverse lichamelijke klachten. Appellante ontving vanaf 10 mei 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een herbeoordeling door het Uwv op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, werd haar uitkering per 4 april 2016 beëindigd. De verzekeringsarts concludeerde dat de beperkingen van appellante onveranderd waren ten opzichte van eerdere beoordelingen, en dat de functies die aan haar werden voorgehouden medisch gezien binnen haar belastbaarheid vielen.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar klachten niet goed waren beoordeeld. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de FML van 28 januari 2016 adequaat was en dat de arbeidskundige beoordeling correct was uitgevoerd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 januari 2018.

Uitspraak

17/3934 WIA
Datum uitspraak: 18 januari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 april 2017, 16/6459 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.E. Kolthof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster linnenkamer voor 36 uur per week, heeft zich op 30 maart 2009 ziek gemeld vanwege diverse lichamelijke klachten.
Met ingang van 10 mei 2011 heeft het Uwv haar in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) tot 10 februari 2014, waarna appellante een
WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA heeft ontvangen berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.2.
De werkgever van appellante heeft om een herbeoordeling van de belastbaarheid van appellante verzocht, waarna er een verzekeringsgeneeskundige onderzoek heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de gewrichtsklachten ten opzichte van de eerdere beoordeling in grote lijnen onveranderd zijn, waardoor ook de beperkingen onveranderd zijn. Appellante is beperkt ten aanzien van langdurige en/of zware belasting van de knie, heup en het bekken. De door appellante vermelde oogklachten zijn niet te verklaren vanuit de stoornis die bij appellante bekend is en geven geen aanleiding om hiervoor een beperking vast te stellen. De belastbaarheid van appellante is neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 januari 2016. Met deze FML heeft de arbeidsdeskundige voor appellante functies geselecteerd op basis waarvan is berekend dat er geen verlies aan verdiencapaciteit is. Gelet op deze bevindingen heeft het Uwv de WGA-uitkering bij besluit van 3 februari 2016 met ingang van 4 april 2016 beëindigd.
1.3.
In bezwaar is namens appellante aangevoerd dat er geen zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Het rapport van de verzekeringsarts is innerlijk tegenstrijdig omdat de verzekeringsarts geen lichamelijk onderzoek heeft verricht naar haar klachten en beperkingen. Dit klemt temeer omdat haar klachten ten opzichte van de herbeoordeling in 2015 wel veranderd zijn en daardoor ook de beperkingen. Voorts heeft de verzekeringsarts geen informatie opgevraagd bij de huisarts terwijl zij nu medicatie gebruikt. Ook is de oogarts niet bevraagd in verband met haar visusklachten. Aldus is de FML geen juiste weergave van de belastbaarheid van appellante. Het onderzoek is onzorgvuldig voorbereid. Aan de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 100% naar 0% is gegaan, ligt geen voldoende en deugdelijk onderzoek ten grondslag. Ook het arbeidskundig onderzoek is onzorgvuldig geschied.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gesproken op de hoorzitting en heeft aansluitend een medisch onderzoek verricht. Voorts heeft hij informatie opgevraagd bij de huisarts en oogarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen en de verkregen informatie van de huisarts met betrekking tot het medicijngebruik en van de oogarts, geen grond geven om aanvullende of verdergaande beperkingen vast te stellen. Noch is er reden om bij appellante geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. Bij besluit van 31 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Hierbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts appellante heeft gezien en gesproken op het spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gesproken op de hoorzitting en heeft aanvullende medisch onderzoek verricht en de door hem opgevraagde informatie van de huisarts en oogarts betrokken in zijn heroverweging. De rechtbank heeft voorts geen aanknopingspunten gezien dat de klachten van appellante zijn onderschat noch dat de rapporten een onvolledige weergave geven van wat besproken is tussen appellante en de verzekeringsarts. Haar standpunt dat de rapporten innerlijk tegenstrijdig zouden zijn en dat haar klachten door de verzekeringsartsen zouden zijn onderschat, heeft appellante niet onderbouwd met nieuwe medische gegevens. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante te boven gaat.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het besluit om haar WGA-uitkering met ingang van 4 april 2016 te beëindigen op onjuiste gronden berust en aantoonbaar onjuist is, omdat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
De overwegingen van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de daaraan verbonden conclusie worden geheel onderschreven. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, nadat de informatie van de huisarts en oogarts is meegewogen, overtuigend geconcludeerd dat de FML van 28 januari 2016 in voldoende mate tegemoet komt aan de klachten van appellante. Daaraan wordt toegevoegd dat tevens wordt onderschreven dat er geen sprake is van innerlijke tegenstrijdigheid in het rapport van de verzekeringsarts van 28 januari 2016 met betrekking tot de conclusie dat de beperkingen van appellante in grote lijnen onveranderd zijn ten opzichte van 2015. Ten opzichte van de FML van 27 mei 2015 is in de FML van
28 januari 2016 de normaalwaarde gehanteerd bij item 4.15. Voor het overige is de FML ongewijzigd gebleven. Noch met betrekking tot dit aspect, noch met betrekking tot de overige beperkingen heeft appellante medische gegevens in het geding gebracht op basis waarvan getwijfeld moet worden aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat de vastgestelde beperkingen zoals neergelegd in de FML van
28 januari 2016 onjuist zijn. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellante, gemeten naar objectieve maatstaven, meer of zwaarder beperkt is dan door het Uwv met deze FML.
4.2.
Ook wat betreft de arbeidskundige grondslag worden de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
3 februari 2016, als ook in de Resultaat Functieselectie, gemotiveerd aangegeven dat de functies in medisch opzicht binnen de belastbaarheid van appellante vallen. Tot slot wordt er nog op gewezen dat de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid niet alleen gebaseerd is op de FML maar tevens op een arbeidskundige component waardoor de mogelijkheid bestaat dat bij een ongewijzigde FML door duiding van functies, een andere mate van arbeidsongeschiktheid berekend kan worden.
4.3.
Wat in 4.1 en 4.2 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.D.F. de Moor

UM