ECLI:NL:CRVB:2018:2186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
16/1237 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich had ziek gemeld met astma en psychische klachten. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 5 augustus 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat er meer beperkingen in haar situatie waren dan door het Uwv was erkend, met name vanwege later gediagnosticeerde PTSS.

Tijdens de zitting heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. De Raad heeft het medisch onderzoek dat door het Uwv is uitgevoerd als zorgvuldig beoordeeld. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben voldoende medische gegevens verzameld en de beperkingen van appellante correct weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst. De Raad heeft geoordeeld dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep, waaronder de geschiktheid van de functies en de erkenning van een urenbeperking, niet overtuigend bevonden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen reden was om een urenbeperking op te nemen per de datum in geding. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en het Uwv, en er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.

Uitspraak

16/1237 ZW
Datum uitspraak: 11 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
12 januari 2016, 15/175 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.
Na de zitting is het onderzoek heropend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 5 juli 2013 heeft zij zich ziek gemeld met astma en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 21 mei 2014 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 mei 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van die functies berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 30 juni 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 5 augustus 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 december 2014 (bestreden besluit) gegrond verklaard, in die zin dat de ZW-uitkering niet wordt beëindigd per 5 augustus 2014 maar per 29 november 2014. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bepaald dat de eerder gevonden functies niet geschikt zijn voor appellante en heeft vijf andere functies geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen is vastgesteld dat appellante minder dan 65% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig is geweest. De beperkingen zijn op juiste wijze weergegeven in de FML. Er waren voldoende relevante gegevens over de depressie van appellante voorhanden en niet gebleken is dat de depressie niet juist is beoordeeld. Een urenbeperking is niet aan de orde en de rechtbank heeft geen reden gezien een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellante.
3.1.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er vanwege de later gediagnosticeerde PTSS meer beperkingen opgenomen hadden moeten worden. Daarnaast zijn volgens haar de geduide functies niet passend. De functie machinaal metaalbewerker heeft een te grote belasting voor de handen en vingers. In de functie voedingsassistent komt rook en damp voor en appellante kan niet tegen afwasmiddelen. Voor de functies magazijn/expeditiemedewerker en productiemedewerker machinaal inpakken wordt te veel concentratie gevraagd. De functie archiefmedewerker is niet geschikt omdat er geklommen en geklauterd moet worden. Het risico om te vallen is te hoog vanwege het medicijngebruik. Daarnaast is er te veel stof en moet er te veel getild worden.
3.1.2.
Bij brief van 31 januari 2018 heeft appellante naar voren gebracht dat er nieuwe feitelijke ontwikkelingen zijn, die relevant zijn voor de beoordeling per de datum in geding. Er heeft een nieuwe ziekmelding plaatsgevonden en dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een urenbeperking erkend per 24 april 2017 van 20 uur per week met bandbreedte (maximaal 25 uur per week). Deze urenbeperking is gebaseerd op de gevolgen van de bij appellante vastgestelde obsessieve persoonlijkheidsstoornis. Appellante is van mening dat deze persoonlijkheidsstoornis al aanwezig was op 29 november 2014 en er had daarom ook per datum in geding een urenbeperking opgenomen moeten worden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Inderdaad is er per latere datum een urenbeperking opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 7 februari 2018 uiteengezet waarom er per 29 november 2014 geen en per
24 april 2017 wel een urenbeperking geldt. In 2014 was er sprake van een matige depressie bij een ontwijkende persoonlijkheid. In 2017 was er sprake van een dreigende psychische decompensatie. Dat is reden geweest voor de urenbeperking. Weliswaar heeft iemand een persoonlijkheidsstoornis zijn hele leven lang, maar dat wil niet zeggen dat dit gedurende het hele leven een urenbeperking rechtvaardigt. Appellante heeft immers eerder ook langere werktijden kunnen werken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.1.
Geoordeeld wordt dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante op juiste en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellante is gezien door de verzekeringsarts en er waren voldoende medische stukken in het dossier aanwezig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante ook gezien, de nieuwe medische informatie bestudeerd en zich overtuigend gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen reden is om van het oordeel van de primaire arts af te wijken.
4.2.2.
De stelling van appellante dat er per 29 november 2014 ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen, slaagt niet. Het Uwv heeft overtuigend uiteengezet waarom de verzekeringsarts per 24 april 2017 wel aanleiding heeft gezien voor een urenbeperking en per 29 november 2014 niet. In het ter zitting van de Raad overgelegde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 september 2017, dat betrekking heeft op de nieuwe ziekmelding per 3 juli 2017, is beschreven dat een urenomvang van 25 uur het maximaal haalbare is voor appellante. De urenbeperking is vastgesteld op 20 uur met bandbreedte. In het rapport van 7 februari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschreven dat de situatie in 2017 verslechterd was, vergeleken met de situatie hier in geding. De verslechtering blijkt uit eigen onderzoek, maar ook uit de informatie van de psycholoog en huisarts van appellante, waaruit onder meer blijkt dat de medicatie fors is opgehoogd. De Raad is van oordeel dat genoegzaam is gemotiveerd dat er op de datum in geding geen reden was om een urenbeperking op te nemen.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De gronden die appellante in hoger beroep hierover heeft aangevoerd zijn een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en met juistheid overwogen dat ze niet slagen. Verwezen wordt naar de overwegingen zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak.
5. De overwegingen 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.A.A. Traousis

RB