In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 20 februari 2014. Verzoeker, die van 16 december 2000 tot 16 december 2003 tijdelijk werkzaam was bij het College van Bestuur van Wageningen Universiteit, verzocht om herziening van de uitspraak die zijn dienstverband met ingang van 14 mei 2004 beëindigde. Verzoeker stelde dat deze uitspraak in strijd was met eerdere uitspraken van de Raad en dat het ontslag niet eerder kon ingaan dan op 15 juli 2011 of 13 juli 2012. Hij voerde aan dat er geen herplaatsingsonderzoek had plaatsgevonden, zoals in de eerdere uitspraak was gesteld.
De Raad overwoog dat op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om herziening slechts kan worden ingewilligd op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die de indiener niet bekend waren. De Raad stelde vast dat het verzoek om herziening meer dan een jaar na de openbaarmaking van de uitspraak van 20 februari 2014 was ingediend, waardoor het verzoek als onredelijk laat werd beschouwd. De Raad verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk en wees ook het verzoek om vervallenverklaring van de eerdere uitspraak af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma als voorzitter, met F. Dinleyici als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 juli 2018.