Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, geboren in 1944, ontving sinds 1 juli 2009 een gedeeltelijk ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (PW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de AIO-aanvulling van appellante per 1 juli 2015 ingetrokken, omdat de kostendelersnorm van toepassing was geworden door de inwonende zoon van appellante, die een IOAW-uitkering ontving. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de kostendelersnorm niet van toepassing is, dan wel dat deze buiten toepassing moet blijven. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb appellante en haar zoon terecht als kostendelers heeft aangemerkt. De wetgever heeft met de invoering van de kostendelersnorm beoogd om bij gezamenlijk hoofdverblijf de kosten te delen, ongeacht de redenen van samenwoning. De Raad heeft vastgesteld dat de uitzonderingssituaties voor de kostendelersnorm niet van toepassing zijn in dit geval.
Appellante heeft ook aangevoerd dat de toepassing van de kostendelersnorm leidt tot een onbillijke uitkomst, maar de Raad heeft geoordeeld dat de kostendelersnorm dwingendrechtelijk is en geen ruimte biedt voor afwijkingen. De Raad heeft de gronden van appellante verworpen en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.