ECLI:NL:CRVB:2018:2375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
16/4110 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA en de rol van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die sinds 21 juli 2009 arbeidsongeschikt is, heeft in hoger beroep gesteld dat haar aandoeningen chronisch zijn en dat er sinds maart 2011 geen verbetering is opgetreden. De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv, die is gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 augustus 2015, beoordeeld. De Raad concludeert dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de FML afdoende rekening houdt met de beperkingen van appellante. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling, ook niet na het inbrengen van een verslag van Best Doctors in hoger beroep. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn, en deze conclusie wordt door de Raad bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een onafhankelijk medisch deskundige. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen proceskosten aan de orde.

Uitspraak

16.4110 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 juni 2016, 15/3021 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[BV] (werkgever)
Datum uitspraak: 2 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.N. Hermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2018. Namens appellante is verschenen mr. Hermans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Spanjer. Namens de werkgever is niemand verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend omdat het niet volledig is geweest. De Raad heeft vragen gesteld aan het Uwv. Het Uwv heeft die vragen beantwoord onder toezending van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De meervoudige kamer heeft de zaak vervolgens verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. De Raad heeft het onderzoek daarom gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 21 juli 2009 uitgevallen voor haar werk als logistiek
medewerkster voor 32 uur per week. Bij besluit van 27 juni 2011 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat vanaf 19 juli 2011 recht is ontstaan op een loongerelateerde
WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), op basis van 100% arbeidsongeschiktheid.
1.2.
Bij besluit van 17 september 2012 heeft het Uwv aan appellante met ingang van
19 december 2012 een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% toegekend.
1.3.
De werkgever heeft op 3 november 2014 verzocht om een herbeoordeling.
1.4.
Bij besluit van 6 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante onverminderd
100% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit ligt een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek ten grondslag. De werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.5.
Het Uwv heeft, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, op 10
september 2015 een voornemen tot wijziging van het besluit van 6 maart 2015 aan werkgever en appellante bekend gemaakt. In dit voorgenomen besluit is te kennen gegeven dat de
WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante zal worden ingetrokken. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit voorgenomen besluit.
1.6.
Het door de werkgever tegen het besluit van 6 maart 2015 gemaakte bezwaar is bij besluit
van 1 oktober 2015 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het Uwv de WIA-uitkering van appelante beëindigd met ingang van 13 november 2015, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde functionele mogelijkheden heeft de rechtbank de geselecteerde functies geschikt geacht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat haar aandoeningen chronisch zijn en dat er sinds maart 2011 geen verbetering is opgetreden. Zij heeft verwezen naar een verslag van een MRI-scan van 21 november 2015 dat, vergeleken met de opnames van 2011/2013 een onveranderd beeld laat zien. Appellante is van mening dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. In hoger beroep heeft appellante een verslag van 5 juli 2017 ingebracht van Best Doctors. Ten slotte heeft appellante verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
De werkgever kan zich verenigen met de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 13 november 2015. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de verzekeringsartsen van het Uwv gehouden zijn om in 2015 dezelfde beperkingen aan te nemen als in 2011.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat zij met de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 augustus 2015 afdoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eigen medisch onderzoek verricht en heeft kennis genomen van het dossier en de door appellante ingebrachte medische informatie. In de rapporten van 10 augustus 2015, 29 september 2015, 10 februari 2016 en 10 maart 2016 heeft deze verzekeringsarts inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat, mede gelet op de beschikbare medische informatie, sprake is van minder verdergaande beperkingen dan in 2011. In het rapport van 10 februari 2016 heeft de verzekeringsarts gemotiveerd dat de in beroep ingebrachte MRI-scan van 21 november 2015 geen aanleiding geeft om in de FML meer beperkingen aan te nemen. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 10 maart 2016 gemotiveerd waarom zij op bepaalde beoordelingspunten is afgeweken van de FML van
18 mei 2011 en 3 maart 2015. Zij heeft vastgesteld dat appellante in het verleden is geopereerd aan de polsen en dat nadien alle artsen bij onderzoek van appellante een normale kracht in de handen hebben vastgesteld.
4.3.
In het in hoger beroep ingebrachte verslag van 5 juli 2017 van Best Doctors ziet de Raad geen aanleiding voor twijfel aan de medische beoordeling. Na bestudering van de meest recente MRI benoemt Best Doctors bij appellante dezelfde lichamelijke afwijkingen als de verzekeringsartsen van het Uwv. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 19 maart 2018 nader toegelicht waarom zij in de FML van 10 augustus 2015 de beperkingen bij hand- en vingergebruik heeft laten vervallen. Deze verzekeringsarts heeft toegelicht dat in 2007 sprake was van slechts geringe afwijkingen en dat uit een brief van de revalidatiearts van 31 januari 2011 blijkt dat de klachten van appellante na de operaties waren afgenomen. Ondanks het feit dat bij onderzoek nadien door de artsen van het Uwv nooit afwijkingen aan de handen werden gevonden, werden in de FML telkens wel beperkingen aangenomen voor handgebruik. De Raad acht deze toelichting voldoende. Voor inschakeling van een onafhankelijk medisch deskundige ziet de Raad geen aanleiding.
4.4.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat, uitgaande van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 10 augustus 2015, appellante in staat moet worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. Met betrekking tot de functie machinebediende inpak/verpakkingsmachine (Sbc-code 271093) heeft het Uwv voldoende toegelicht dat uit de functieomschrijving blijkt dat deze functie met name zittend wordt verricht en dat sprake is van een andere belastbaarheid dan in de maatgevende arbeid.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.P.W. Jongbloed

KS