ECLI:NL:CRVB:2018:2388
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor loongerelateerde WGA-uitkering na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 2009 werkzaam was bij zijn ex-werkgever, is op 1 juli 2012 arbeidsongeschikt geraakt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar heeft dit bedrag vastgesteld op € 0,00. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de juiste beperkingen hadden vastgesteld.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen en heeft verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 7 juni 2017 overtuigend heeft beargumenteerd waarom de ingediende expertise van Ergatis niet leidt tot het aannemen van meer beperkingen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geconcludeerd dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen.
De Raad heeft ook opgemerkt dat appellant de aan het arrest Korošec ontleende hogerberoepsgrond heeft ingetrokken en dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank dat appellant geschikt is voor zijn eigen arbeid, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen.