ECLI:NL:CRVB:2018:2447

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
16/3719 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en vaststelling van resterende verdiencapaciteit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die zich op 24 oktober 2013 ziek meldde met gewrichtsklachten, had een ZW-uitkering die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was beëindigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij tijdens de beoordeling door het Uwv een grote buikwond had. De Raad concludeerde echter dat er geen nieuwe relevante medische gegevens waren overgelegd die de stellingen van appellante konden ondersteunen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de resterende functies binnen de vastgestelde belastbaarheid van appellante vielen. De uitspraak werd gedaan op 8 augustus 2018.

Uitspraak

16.3719 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 april 2016, 15/4735 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2018. Appellante is – met bericht –
niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als secretaresse voor 32 uur per week. Zij heeft zich op 24 oktober 2013 ziek gemeld met gewrichtsklachten. Haar dienstverband is op 1 april 2013 geëindigd.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 26 augustus 2014 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 augustus 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 24 november 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 25 december 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
20 maart 2015 ongegrond verklaard. Omdat appellante zich binnen vier weken vanwege een operatieve ingreep op 5 januari 2015 wederom heeft ziekgemeld heeft appellante recht op een ZW-uitkering behouden.
1.3.
In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (toetsing) heeft een verzekeringsarts appellante op 2 april 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in de FML van eveneens 2 april 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 95,20% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 20 mei 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 21 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat alle door appellante naar voren gebrachte klachten op een deugdelijke en kenbare wijze zijn betrokken bij de medische beoordeling. Dit geldt ook voor de eigen bevindingen van de artsen van het Uwv uit psychisch en lichamelijk onderzoek en voor de in het dossier aanwezige medische informatie van de behandelende sector. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellante hebben gemist. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellante op de datum in geding in de rapporten van de artsen van het Uwv op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 8 maart 2016 voldoende gemotiveerd dat de in beroep ingediende medische informatie geen aanleiding geeft om de FML aan te passen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige in het rapport van 13 mei 2015 voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Nu appellante daar niets tegenover heeft gesteld, heeft de rechtbank geen reden gezien om aan de conclusies van de arbeidsdeskundige te twijfelen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het Uwv haar beperkingen voortkomende uit haar chronische aandoening heeft onderschat. Tevens heeft appellante gesteld dat zij tijdens de beoordeling door de artsen van het Uwv een grote buikwond had die normaal functioneren belemmerde. In haar brief van 25 juni 2018 heeft appellante ook onder meer toegelicht dat dr. Visser van Stichting Cardiozorg een autoriteit is op het gebied van autonome disfunctie. Daarnaast stelt appellante dat zij, achteraf gezien, door haar autisme, veel conflicten op de werkvloer heeft gehad en dat haar aandoeningen elkaar versterken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit
bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.3.
Appellante heeft ook in hoger beroep geen relevante nieuwe medische gegevens overgelegd die haar stellingen kunnen ondersteunen. Dat zij per 8 oktober 2015 geaccepteerd is voor de Ziektewet en zij per 5 oktober 2017 een WIA-uitkering ontvangt maakt dit niet anders. De acceptatie voor de ZW heeft op grond van nieuwe medische feiten plaatsgevonden. Uit de door het Uwv ingediende stukken blijkt dat appellante per 8 oktober 2015 is gestart met revalidatie gedurende drie dagen per week bij [revalidatie instelling] en dat voor appellante op basis daarvan een urenbeperking is vastgesteld wegens niet beschikbaarheid. Daarnaast blijkt dat Pro Persona in augustus 2017 als diagnose een storing in het autisme spectrum heeft gesteld. Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juni 2018, wordt geoordeeld dat uit deze informatie niet blijkt dat de belastbaarheid van appellante per datum in geding onjuist is vastgesteld.
4.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 januari 2018, naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad, geconcludeerd dat de primair geduide functies met SBC-code 315020 secretaresse/typist en met SBC-code 315020 magazijnmedewerker komen te vervallen omdat in die functies appellante niet voldoet aan het vereiste opleidingsniveau of omdat er onvoldoende mogelijkheden zijn om te vertreden. Overigens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat de resterende drie functies binnen de voor appellante vastgestelde belastbaarheid vallen en zij met deze functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
4.5.
Omdat eerst in hoger beroep een afdoende arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit, is de conclusie dat dit besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, zodat dit besluit in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat aannemelijk is dat appellante door de aanvulling van de motivering niet is benadeeld, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) S.L. Alves
sg