ECLI:NL:CRVB:2018:2489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
17/1938 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering AOR-toekenningen wegens onvoldoende bewijs oorlogsgetroffenheid

Op 9 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante had een aanvraag ingediend voor toekenningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR), maar deze aanvraag was eerder afgewezen omdat er geen bewijs was dat zij betrokken was bij oorlogsomstandigheden. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in eerdere aanvragen geen bevestigingsgegevens heeft overgelegd die haar claims ondersteunen. De Raad oordeelde dat voor erkenning als oorlogsgetroffene onder de AOR, de aanvrager moet kunnen aantonen dat hij of zij daadwerkelijk oorlogsgebeurtenissen heeft meegemaakt. In deze zaak ontbraken objectieve gegevens die de claims van appellante konden bevestigen. De verklaringen van haar moeder en een behandelend psycholoog werden niet als voldoende bewijs beschouwd. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad in stand kon blijven en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1938 AOR

Datum uitspraak: 9 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 februari 2017, kenmerk BZ011030948 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1949, heeft in januari 2005 bij (de rechtsvoorgangster van) verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de AOR. Bij besluit van 30 augustus 2005, na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 10 november 2005, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat geen bevestiging is verkregen dat appellante betrokken is geweest bij oorlogsomstandigheden als bedoeld in de AOR. Tegen het besluit van 10 november 2005 is geen beroep ingesteld.
1.2.
Een hernieuwde aanvraag van augustus 2012 is afgewezen bij besluit van 8 februari 2013 omdat door appellante geen bevestigingsgegevens zijn overgelegd van de door haar gestelde oorlogsgebeurtenissen. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
In januari 2015 heeft appellante zich opnieuw tot verweerder gewend met een aanvraag om toekenningen op grond van de AOR. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 12 september 2016, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat (ook nu) in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellante in omstandigheden heeft verkeerd in de zin van de AOR. Daarbij is overwogen dat er geen objectieve gegevens zijn die het relaas van appellante over het meemaken van beschietingen en bestormingen door pemoeda’s kunnen bevestigen.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Voorop wordt gesteld dat voor het erkennen als oorlogsgetroffene in de zin van de AOR als eerste voorwaarde geldt dat de aanvrager gebeurtenissen als bedoeld in de AOR moet hebben meegemaakt. Pas als dat is vastgesteld, kunnen de medische gevolgen daarvan aan de orde komen. In deze zaak heeft verweerder terecht (her)beoordeeld of appellante oorlogsgebeurtenissen in de zin van de AOR heeft meegemaakt. De medische argumenten die appellante naar voren heeft gebracht, kunnen bij die beoordeling nog geen rol spelen.
2.2.
Verweerder stelt dat niet is gebleken dat appellante in omstandigheden heeft verkeerd als bedoeld in de AOR.
2.3.
De Raad volgt verweerder in dit standpunt. Objectieve gegevens waaruit naar voren komt dat appellante heeft verkeerd in omstandigheden als bedoeld in de AOR zijn (ook nu) niet verkregen. Zo is geen bevestiging verkregen dat appellante de gestelde beschietingen en bestormingen door pemoeda’s heeft meegemaakt. De moeder van appellante stelt in haar verklaring van oktober 2016 dat appellante littekens heeft overgehouden aan de beschietingen en bestormingen door pemoeda’s. In het licht van wat appellante als oorzaak van die verwonding bij zowel de aanvraag van 2005 alsook haar huidige aanvraag heeft genoemd en in aanmerking genomen dat in de relatiedossiers van onder meer de moeder en broer van appellante geen melding is gemaakt van het gewond raken van appellante door een verdwaalde kogel, is ook met de verklaring van de moeder van appellante niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een omstandigheid als bedoeld in de AOR. Aan de in beroep overgelegde verklaring van de inmiddels overleden [naam] waarin hij stelt dat appellante geraakt is door een kaatsende of een verdwaalde kogel kan niet die waarde worden gehecht die appellante daaraan toegekend wil zien. Gegevens over [naam] ontbreken en in de gegevens van diens familieleden is geen bevestiging gevonden van een gebeurtenis waarbij appellante gewond is geraakt. In beroep is nog een verklaring overgelegd van de behandelend klinisch psycholoog Feniks de la Fosse. Dit kan evenmin gelden als een bevestiging van de door appellante gestelde gebeurtenissen. De verklaring betreft feitelijk niets meer dan een schriftelijke weergave van een gesprek dat plaats heeft gevonden tussen appellante en deze behandelaar, op basis waarvan de behandelaar tot een medisch oordeel is gekomen. Om erkend te kunnen worden als oorlogsgetroffene in de zin van de AOR moet er enige vorm van bewijs zijn dat een betrokkene een oorlogsgebeurtenis persoonlijk heeft meegemaakt (uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1369). Nu dergelijke bevestigingsgegevens ontbreken kan appellante niet worden erkend als oorlogsgetroffene in de zin van de AOR.
2.4.
Uit 2.3 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) C.A.E. Bon
sg