Uitspraak
17.4937 WUBO
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
Op 9 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een herzieningsverzoek had ingediend op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De appellant, geboren in 1946, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat niet was aangetoond dat hij was getroffen door oorlogsgeweld. Deze eerdere afwijzing was gehandhaafd na bezwaar. In november 2016 diende de appellant opnieuw een verzoek in, maar ook dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of gegevens waren die aanleiding gaven om de eerdere beslissing te herzien.
Tijdens de zitting op 5 juli 2018 was de appellant niet aanwezig, maar de Pensioen- en Uitkeringsraad werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad overwoog dat de appellant in zijn herzieningsverzoek voornamelijk herhaalde wat hij eerder had aangevoerd, zonder nieuwe bewijsstukken te overleggen. De Raad concludeerde dat de eigen verklaring van de appellant, zonder ondersteuning van andere bewijzen, onvoldoende was om aan te nemen dat hij oorlogsgeweld had meegemaakt. De Raad stelde vast dat de getuigen die de appellant mogelijk hadden kunnen ondersteunen inmiddels waren overleden en dat de gegevens van zijn ouders geen bevestiging boden van zijn ervaringen.
Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad om niet tot herziening over te gaan, de terughoudende toets kon doorstaan. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier C.A.E. Bon.