ECLI:NL:CRVB:2018:2492

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
17/4937 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) afgewezen wegens gebrek aan nieuwe feiten

Op 9 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een herzieningsverzoek had ingediend op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De appellant, geboren in 1946, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat niet was aangetoond dat hij was getroffen door oorlogsgeweld. Deze eerdere afwijzing was gehandhaafd na bezwaar. In november 2016 diende de appellant opnieuw een verzoek in, maar ook dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of gegevens waren die aanleiding gaven om de eerdere beslissing te herzien.

Tijdens de zitting op 5 juli 2018 was de appellant niet aanwezig, maar de Pensioen- en Uitkeringsraad werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad overwoog dat de appellant in zijn herzieningsverzoek voornamelijk herhaalde wat hij eerder had aangevoerd, zonder nieuwe bewijsstukken te overleggen. De Raad concludeerde dat de eigen verklaring van de appellant, zonder ondersteuning van andere bewijzen, onvoldoende was om aan te nemen dat hij oorlogsgeweld had meegemaakt. De Raad stelde vast dat de getuigen die de appellant mogelijk hadden kunnen ondersteunen inmiddels waren overleden en dat de gegevens van zijn ouders geen bevestiging boden van zijn ervaringen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad om niet tot herziening over te gaan, de terughoudende toets kon doorstaan. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier C.A.E. Bon.

Uitspraak

17.4937 WUBO

Datum uitspraak: 9 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Indonesië (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 mei 2017, kenmerk BZ011083391 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1946, heeft in augustus 2014 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 18 maart 2015, na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van
29 juni 2015, op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld. In dat verband is overwogen dat uit de beschikbare gegevens niet is gebleken dat appellant tijdens de Bersiap-periode oorlogsgebeurtenissen in de zin van de Wubo heeft meegemaakt. Het beroep tegen het besluit van 29 juni 2015 is door de Raad bij uitspraak van 14 januari 2016 (15/5655 WUBO) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet voldoen van het verschuldigde griffierecht.
1.2.
In november 2016 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 26 januari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die aanleiding geven om de eerdere afwijzing te herzien.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op een daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
2.2.
De Raad stelt vast dat appellant bij zijn herzieningsverzoek en in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek in wezen heeft herhaald wat hij reeds ter ondersteuning van zijn eerdere aanvraag had aangevoerd. Ook nu is geen bevestiging verkregen dat appellant oorlogsgeweld in de zin van de Wubo heeft meegemaakt. Mogelijke getuigen zijn inmiddels overleden. De gegevens van de vader en moeder van appellant bevatten geen bevestiging van de ervaringen van appellant. De eigen verklaring van appellant, zonder dat deze door andere bewijzen wordt ondersteund, is volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1746) onvoldoende om te kunnen aannemen dat de door appellant gestelde ontvoering en mishandeling in 1949 door pemoeda’s hebben plaatsgevonden.
2.3.
Het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan kan de terughoudende toets van de Raad doorstaan. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
3.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) C.A.E. Bon
sg