ECLI:NL:CRVB:2018:2500
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2016. Appellante, die als schoonmaakster werkte, was op 31 mei 2013 uitgevallen door een ernstig verkeersongeluk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij per 29 mei 2015 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Dit besluit werd door de rechtbank in de eerdere uitspraak bevestigd.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft besloten dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering. Zij verwees naar een rapport van dr. A.H. van der Veen, waarin zij meer beperkingen zou hebben dan het Uwv had aangenomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De rechtbank had vastgesteld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de medische grondslag voor de beslissing juist was.
De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante medisch geschikt waren en dat de belasting in deze functies geen overschrijding vormde van haar mogelijkheden. De beroepsgrond van appellante dat de functies niet geschikt waren, werd verworpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.