ECLI:NL:CRVB:2018:2503
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WAO-uitkering wegens gebrek aan bewijs van ziekmelding en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant had een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend, maar deze was afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het ontbreken van bewijs dat hij 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij zich in de relevante periode ziek had gemeld vanuit verzekeringsplichtige arbeid.
De Raad oordeelde dat de appellant niet aan zijn bewijslast had voldaan. Er waren geen objectieve en controleerbare gegevens die de ziekmelding in 2002 konden bevestigen. De appellant had ook niet voldaan aan de wettelijke vereiste wachttijd van 52 weken. De Raad benadrukte dat het risico van het ontbreken van bewijs voor rekening van de appellant kwam, vooral gezien het tijdsverloop en de laattijdige aanvraag. De eerdere afspraken tussen de appellant en het Uwv over nader onderzoek naar het recht op uitkering veranderden niets aan de bewijslast.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellant niet in aanmerking kwam voor de WAO-uitkering. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door het Uwv terecht was, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.