ECLI:NL:CRVB:2018:2512
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft appellante, die op 8 maart 2016 een aanvraag om bijstand heeft ingediend op grond van de Participatiewet (PW), hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen omdat het college van mening was dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner, wat haar recht op bijstand als alleenstaande ouder in gevaar bracht. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 3 juli 2018 heeft de Raad de zaak behandeld. De Raad heeft vastgesteld dat er voldoende feitelijke grondslag is voor het standpunt van het college dat appellante en de medebewoner op het opgegeven adres een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad oordeelde dat de verklaringen van appellante, ondanks het ontbreken van specifieke vragen in de verslaglegging, voldoende steun boden voor de conclusie van wederzijdse zorg. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, met L.V. van Donk als griffier, op 14 augustus 2018.