ECLI:NL:CRVB:2018:2536
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van persoonsgebonden budget na contante betaling aan zorgverlener
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen een beslissing van het Zorgkantoor inzake de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) voor AWBZ-zorg. Appellante, die een pgb had ontvangen van € 46.623,71, had verantwoording afgelegd over de besteding van dit budget. Het Zorgkantoor accepteerde echter slechts een deel van de verantwoording, en vorderde een bedrag van € 11.769,17 terug, omdat appellante contante betalingen had gedaan aan zorgverleners, wat in strijd is met de verplichtingen die aan het pgb zijn verbonden.
De zaak kwam voor de Raad na een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en dat de belangenafweging die het Zorgkantoor had gemaakt voldoende was. De Raad bevestigde dat appellante niet had voldaan aan de verplichtingen van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) door contante betalingen te doen, en dat het Zorgkantoor op basis van de wetgeving bevoegd was om het pgb aan te passen en terug te vorderen.
De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met R.P.W. Jongbloed als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 15 augustus 2018.