ECLI:NL:CRVB:2018:255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
15/6123 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen onjuist besluit van het Uwv inzake WIA-uitkering en vergoeding van kosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, werkzaam als onderwijsassistent ICT, heeft zich in 2011 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering in 2013, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 18 december 2013 geen recht had op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in 2014 door het Uwv bevestigd, maar de rechtbank Gelderland heeft in 2015 het beroep van appellant gegrond verklaard, terwijl de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand bleven.

In 2017 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij werd vastgesteld dat appellant per 18 december 2013 recht had op een uitkering ingevolge de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten. Appellant heeft vervolgens verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering en om vergoeding van de proceskosten in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het eerdere besluit van het Uwv onjuist was en heeft het beroep gegrond verklaard. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.503,- bedragen. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier L.H.J. van Haarlem, op 19 januari 2018.

Uitspraak

15/6123 WIA
Datum uitspraak: 19 januari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
30 juli 2015, 14/4133 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.L.B.J. Knikkink-Wolthuis hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, vragen beantwoord en een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Begin 2011 is appellant als onderwijsassistent ICT voor 32 uur per week werkzaamheden gaan verrichten bij Stichting [naam stichting].
1.2.
Op 21 december 2011 is appellant uitgevallen in verband met psychische klachten. Op
2 september 2013 heeft appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.3.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 28 oktober 2013 vastgesteld dat voor appellant per 18 december 2013 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 16 mei 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken en tot het vergoeden van het betaalde griffierecht.
3. Het Uwv heeft op 22 april 2017 een gewijzigde beslissing op bezwaar afgegeven. Het Uwv heeft bij dat besluit vastgesteld dat appellant per 18 december 2013 recht heeft op een uitkering ingevolge de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten. Voorts heeft het Uwv de kosten gemaakt ten behoeve van het bezwaar ad € 944,- vergoed.
4. Appellant heeft verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten in hoger beroep en tot vergoeding van de door hem geleden schade, bestaande uit wettelijke rente.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 22 april 2017 staat vast dat het besluit van 16 mei 2014 onjuist is. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak dienen te worden vernietigd.
5.2.
De Raad wijst het verzoek van appellant toe om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
5.3.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op
€ 501,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, totaal € 1.503,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 16 mei 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de wettelijke rente zoals in overweging 5.2 van deze uitspraak is vermeld;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
19 januari 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

RB