ECLI:NL:CRVB:2018:2576
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in verband met autohandel door ex-partner
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante en haar ex-partner P, die gezamenlijk bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede ongegrond verklaarde. Het college had op basis van een steekproefsgewijs onderzoek naar de juistheid van de verstrekte gegevens, vastgesteld dat P in de periode van 9 juli 2013 tot en met 16 juli 2015 veertien kentekens op zijn naam had staan, waarvan tien kentekens korter dan drie maanden. Dit leidde tot de conclusie dat er mogelijk op geld waardeerbare transacties hebben plaatsgevonden, wat niet was gemeld door appellante.
De Raad oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kentekens op naam van P enkel voor vriendendiensten waren en dat er geen inkomsten uit de transacties zijn ontvangen. De verklaringen van derden die door appellante zijn overgelegd, zijn niet voldoende onderbouwd. De Raad stelt vast dat appellante in strijd met haar wettelijke inlichtingenverplichting geen opgave heeft gedaan van de transacties, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet in de bewijslast is geslaagd om aan te tonen dat zij recht had op bijstand.
De uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2018.