ECLI:NL:CRVB:2018:2609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
17/124 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet en de gevolgen van het niet aanleveren van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft appellante op 26 november 2015 een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft appellante verzocht om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften en betaalbewijzen, om haar aanvraag te kunnen beoordelen. Appellante heeft echter niet tijdig of volledig gereageerd op deze verzoeken. Op 20 januari 2016 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld, wat later door de rechtbank Oost-Brabant werd bevestigd. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 14 augustus 2018 geoordeeld dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. De Raad overweegt dat de aanvrager verplicht is om de benodigde gegevens te verstrekken voor een goede beoordeling van de aanvraag. Appellante heeft niet onderbouwd waarom zij niet over de gevraagde gegevens kon beschikken, waardoor haar beroep op de onvolledigheid van de aanvraag niet slaagt. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt om de aanvraag niet te behandelen.

De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van relevante gegevens bij aanvragen om bijstand en de verantwoordelijkheden van de aanvrager in dit proces. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

17.124 PW

Datum uitspraak: 14 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
21 november 2016, 16/1968 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2018. Namens appellante is verschenen mr. Van de Laar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.C.N. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 26 november 2015 een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend. Bij de aanvraag heeft appellante diverse stukken overgelegd
.
Bij brieven van 12 november 2015 en 7 december 2015 heeft het college haar verzocht nadere gegevens over te leggen, waaronder bankafschriften van spaar- en betaalrekeningen, betaalbewijzen van huur, nutsvoorzieningen en ziektekostenverzekering en bewijzen waaruit blijkt hoe zij vanaf 1 januari 2015 heeft voorzien in de kosten van levensonderhoud.
1.2.
Omdat appellante niet alle gegevens had verstrekt heeft het college bij brief van
28 december 2015 haar nogmaals verzocht om de ontbrekende gegevens, zoals vermeld in
de brief van 7 december 2015, aan te leveren, uiterlijk op 11 januari 2016. In deze brief heeft het college appellante erop gewezen dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld als zij de gevraagde gegevens niet (volledig) of niet tijdig aanlevert. Het betreft de volgende gegevens:
- alle afschriften van de ABN AMRO-bankrekening met nummer (…) [nummer 1] over de periode van 25 februari 2015 tot 25 augustus 2015;
- alle afschriften van de ING-Groeirekening met nummer (…) [nummer 2] op naam van haar dochter [naam dochter] van 1 januari 2015 tot heden (lees: tot 11 januari 2015) en het huidige saldo;
- alle afschriften van haar Fortis bankrekening met nummer (…) [nummer 3] over de periode van
1 januari 2015 tot heden en het huidige saldo. Indien deze rekening niet meer bestaat dient appellante een bewijs van opheffing van de rekening te overleggen en het laatste saldo op deze rekening;
- deugdelijke betaalbewijzen van haar premies ziektekostenverzekering vanaf 1 januari 2015 tot heden;
- deugdelijke betaalbewijzen van het verbruik van water, gas en elektra, internet, telefoon en televisie vanaf 1 januari 2015 tot heden;
- deugdelijke betaalbewijzen van de standplaats van haar woonwagen vanaf 1 januari 2015 tot heden;
- deugdelijke betaalbewijzen van het gebruik en/of huur van de woonwagen vanaf
1 januari 2015 tot heden;
- deugdelijke bewijzen waaruit blijkt hoe zij heeft voorzien in de kosten van levensonderhoud van 1 januari 2015 tot heden.
Appellante heeft op deze brief niet gereageerd.
1.3.
Bij besluit van 20 januari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 juni 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante buiten behandeling gesteld, omdat appellante ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe, niet alle voor de afhandeling van de aanvraag noodzakelijke stukken (tijdig) heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd en, als daar aanleiding toe is, over een periode die verder in het verleden ligt.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante de door het college in de brief van 28 december 2015 gevraagde gegevens, opgesomd in 1.2, niet heeft overgelegd.
4.4.
De in 1.2 genoemde gegevens zijn, gelet op 4.2, van belang voor de vaststelling van het recht op bijstand. Gelet daarop slaagt de beroepsgrond van appellante dat voldoende gegevens aanwezig waren zodat het recht op bijstand beoordeeld kon worden, niet.
4.5.
Het betoog van appellante dat zij de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt omdat zij redelijkerwijs niet over deze gegevens kan beschikken slaagt niet, nu zij niet heeft onderbouwd waarom zij niet over die gegevens kon beschikken.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat, nu appellante de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd, het college bevoegd was de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen. Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft mogen maken.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2018.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) J. Smolders

LO