ECLI:NL:CRVB:2018:2610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
17/255 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van niet tijdig aanleveren van gevraagde gegevens

Op 7 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet. De appellant had op 21 september 2014 een aanvraag ingediend, maar was niet verschenen op een verplicht gesprek op 28 januari 2015, waar hij belangrijke gegevens moest overleggen. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem had de aanvraag afgewezen omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door het ontbreken van de gevraagde informatie. De rechtbank Gelderland had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde de Raad vast dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij de uitnodiging voor het gesprek niet had ontvangen. De Raad oordeelde dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig afhalen van de aangetekende brief met de uitnodiging. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

17.255 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 november 2016, 15/4165 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak: 7 augustus 2018
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: S.A. de Graaff
Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. de Ronde.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellant heeft op 21 september 2014 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend. Bij brief van 12 januari 2015 heeft het college appellant uitgenodigd te verschijnen op een gesprek op 21 januari 2015, onder medebrenging van verschillende gegevens. Tijdens het gesprek op 21 januari 2015 heeft appellant een verklaring afgelegd over zijn financiële situatie en een aantal stukken overgelegd. Bij aangetekende brief van 22 januari 2015 heeft het college appellant opnieuw uitgenodigd te verschijnen op een gesprek, nu op 28 januari 2015. Appellant is daarbij verzocht verschillende gegevens mee te nemen, waaronder bankafschriften van een zakelijke bankrekening bij ING Bank en verklaringen van geldleningen. Appellant is op het gesprek op 28 januari 2015, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
Bij besluit van 2 februari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 juni 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat appellant niet op het gesprek op 28 januari 2015 is verschenen en hij niet de gevraagde stukken heeft overgelegd. Dat appellant de brief van 22 januari 2015, waarin hij is uitgenodigd voor het gesprek op 28 januari 2015, niet heeft ontvangen heeft hij niet aannemelijk gemaakt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De beroepsgrond van appellant dat het recht op bijstand op basis van de door hem op 21 januari 2015 overgelegde stukken kon worden vastgesteld, slaagt niet. Tijdens het gesprek op 21 januari 2015 heeft appellant een door hemzelf opgesteld overzicht van geldleningen overgelegd. Dit overzicht wordt niet onderbouwd met andere verifieerbare stukken. Verder heeft appellant op 21 januari 2015 verzuimd afschriften van een op zijn naam staande zakelijke rekening bij ING Bank over te leggen. Deze gegevens zijn van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand. Reeds om die reden heeft het college appellant terecht verzocht om tijdens het gesprek op 28 januari 2015 onder andere afschriften van de op zijn naam staande zakelijke rekening bij ING Bank en verklaringen van geldleningen over te leggen.
De beroepsgrond van appellant dat hij de brief van 22 januari 2015 - waarin hij is uitgenodigd voor het gesprek op 28 januari 2015 - niet heeft ontvangen slaagt evenmin. De brief van 22 januari 2015 is aangetekend aan appellant verzonden. Uit een in het dossier aanwezig ‘Track & Trace’ overzicht van PostNL blijkt dat de brief op 23 januari 2015 aangetekend aan het adres van appellant is verzonden, de brief op het adres van appellant is aangeboden en de brief daarna is bezorgd bij [locatie] te [gemeente] , alwaar hij afgehaald kon worden. Uit dit overzicht blijkt verder dat de aangetekende brief, onder vertoning van legitimatie en met handtekening voor ontvangst, op 18 februari 2015 om 17:11 uur is afgehaald. Nu voor het afhalen van de brief vertoning van legitimatie verplicht was en de brief feitelijk is afgehaald, acht de Raad het niet aannemelijk dat appellant niet tijdig een afhaalbericht heeft ontvangen. Sterker nog, aannemelijk is dat appellant de brief zelf heeft afgehaald. Dat hij dat niet tijdig heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico. Het college heeft de aanvraag om bijstand dan ook terecht afgewezen, omdat door schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet vastgesteld kan worden.
Dit betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(get.) S.A. de Graaff (get.) O.L.H.W.I. Korte
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

IJ