In deze zaak gaat het om de schorsing van de WIA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die werkzaam was als register accountant. Appellante is sinds 16 februari 2009 uitgevallen door visusklachten en psychische klachten. Na een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA, heeft het Uwv in 2011 vastgesteld dat appellante recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2015 heeft een verzekeringsarts geconcludeerd dat er aanvullende informatie van de behandelende sector nodig was om de belastbaarheid van appellante vast te stellen. Appellante heeft echter geen machtiging verstrekt voor het opvragen van deze informatie, wat leidde tot de beslissing van het Uwv om de uitkering per 1 juli 2015 te schorsen.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er voldoende basis was voor de conclusie van het Uwv dat een psychiatrische expertise noodzakelijk was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de schorsing van de uitkering gerechtvaardigd was. Het Uwv heeft echter gesteld dat appellante geen processueel belang meer heeft, omdat de schorsing inmiddels was opgeheven en de uitkering weer werd uitbetaald.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het procesbelang van appellante is komen te vervallen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv bevoegd was om appellante te laten onderzoeken door een deskundige. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de schorsing van de WIA-uitkering terecht heeft plaatsgevonden.