ECLI:NL:CRVB:2018:2722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
16/6704 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld op basis van medisch onderzoek en arbeidsgeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld na een dienstverband als manager bedrijfsvoering. Appellant had zich op 7 december 2010 ziek gemeld met lichamelijke klachten en was later in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2015 meldde hij zich opnieuw ziek, terwijl hij slechts drie uur per week werkte. Het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat appellant per 25 september 2015 arbeidsgeschikt was en geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen reden had om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant voldoende uren had om te herstellen, ondanks zijn medische klachten. Appellant voerde aan dat het medisch oordeel onzorgvuldig was en dat er geen informatie was ingewonnen bij zijn behandelende artsen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv alle relevante medische informatie had betrokken in zijn beoordeling en dat er geen aanleiding was om aan de arbeidsgeschiktheid van appellant te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

16.6704 ZW

Datum uitspraak: 5 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 september 2016, 16/1455 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Matadien, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2018. Namens appellant is verschenen mr. Matadien. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft gewerkt als manager bedrijfsvoering. Op 11 november 2010 is zijn dienstverband geëindigd. Op 7 december 2010 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 4 december 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Appellant was werkzaam als medewerker klantonderhoud voor drie uur per week toen hij zich op 27 januari 2015 ziek meldde met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld.
1.3.
Op 18 september 2015 heeft hij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 25 september 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van medewerker klantonderhoud voor drie uur per week. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 28 september 2015 vastgesteld dat appellant per 25 september 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 18 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
28 september 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 januari 2016 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geen reden om te twijfelen aan het in het rapport van de verzekeringsarts vermelde feit dat de hersteldmelding tijdens het spreekuur is aangezegd maar dat het besluit toen nog niet is uitgereikt. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig geacht. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verrichte medisch onderzoek de getrokken conclusie niet kan dragen. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorop heeft gesteld dat appellant als gevolg van een groot aantal aandoeningen en de medicatie die hij daarvoor krijgt inderdaad veel medische beperkingen heeft en dat ook de pijnklachten als zodanig een negatieve invloed hebben op zijn belastbaarheid. Daartegenover heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter gesteld dat de belasting in de maatgevende arbeid zeer gering was: drie uur per week en twaalf uur per vier weken, waarbij appellant werd vervoerd en met klanten gesprekken had om de contacten te onderhouden. Appellant heeft daarom volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende uren per week gehad om te kunnen herstellen van de drie werkuren per week. Wat appellant hiertegenover naar voren heeft gebracht is niet met medisch objectieve informatie onderbouwd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte de mondelinge aanzegging van de arbeidsgeschiktheid per 25 september 2015 als rechtsgeldig besluit heeft aangenomen. Hij heeft gesteld dat hij in de functie medewerker klantonderhoud nooit de ‘vermeende uren’ heeft gemaakt. Appellant heeft ook aangevoerd dat het medisch oordeel van het Uwv onzorgvuldig en onvolledig is. Ten onrechte is volgens hem geen informatie ingewonnen bij de neuroloog, de orthopedisch chirurg en de anesthesioloog-pijnspecialist. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv heeft nagelaten hem te bevragen over de door de polyneuropathie ontstane enkelklachten. Tijdens het werk is zijn enkel hierdoor overbelast geraakt en heeft hij zijn linkerenkelbanden gescheurd. Appellant heeft gesteld dat zijn psychische klachten en zijn medicijngebruik niet zijn meegewogen in de beoordeling. Door een aanzienlijke beperking in concentratie, focus en zitvermogen, acht hij zich niet geschikt voor de maatgevende arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het niet in strijd is met de rechtszekerheid dat appellant met het besluit van 28 september 2015 hersteld is verklaard per 25 september 2015. Op het spreekuur van de verzekeringsarts van 18 september 2015 is hem de hersteldmelding aangezegd, zodat hij daarvan op de hoogte was. Onder die omstandigheden is het gelet op de uitspraak van de Raad van 29 maart 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AV8543) niet in strijd met de rechtszekerheid dat appellant bij besluit van 28 september 2015 per 25 september 2015 hersteld is verklaard.
4.2.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de aard en zwaarte van het werk zoals door de verzekeringsartsen beschreven. Een Uwv-medewerker heeft gebeld met de werkgever. De werkgever heeft meegedeeld dat het met name gaat om klant- en netwerkbinding en dat de 3 uur per dag voornamelijk werd ingevuld door met de werkgever of met iemand namens de werkgever naar een klant te gaan. Gemiddeld kwam appellant 1 tot 2 keer per week op kantoor. Hij hoefde niet zelfstandig te reizen. Hij werd gehaald en gebracht. Onderhouden van contact met klanten die vragen hadden en op die manier de dienstverlening optimaliseren waren zijn voornaamste taken. Hij kon het werk zowel op kantoor als van huis uit doen. Het was voornamelijk zittend werk. Dat hij de ‘vermeende uren’ nooit heeft gemaakt blijkt niet uit het dossier.
4.4.
De rechtbank is voorts terecht tot het oordeel gekomen dat het verrichte medisch onderzoek de conclusie dat appellant arbeidsgeschikt is voor de maatgevende arbeid, kan dragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de depressieve episode, van alle andere klachten van appellant en van de uitvoerige medische informatie van de vele specialisten. Ook de recente informatie van de anesthesioloog-pijnspecialist van
16 november 2015 is hierbij betrokken. Er bestond daarom geen aanleiding om navraag te doen bij de behandelend sector of nader verzekeringsgeneeskundig onderzoek te doen. Al deze informatie is in de beoordeling betrokken. Er is ook rekening gehouden met de verminderde psychische draagkracht van appellant. Dat de enkelklachten zo ernstig waren dat appellant de maatgevende arbeid niet zou kunnen vervullen, is niet gebleken. De verwijzing door de orthopedisch chirurg naar de fysiotherapeut wijst daar niet op. Daar komt bij dat het voornamelijk zittend werk was en hij werd vervoerd van en naar het werk en van en naar de klanten. Ondanks zijn vele aandoeningen is appellant arbeidsgeschikt voor de maatgevende arbeid, omdat de belasting daarin zeer gering is.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij dit oordeel is er geen grond voor vergoeding van de gevraagde schade en van de wettelijke rente.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.B. Kleiss en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) Y. Azirar
IvR