Uitspraak
9 april 2018, 17/3402 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2018, is het hoger beroep ingesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 april 2018. De zaak betreft een verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van het hoger beroep door de appellant. De appellant heeft op 28 juni 2018 het hoger beroep ingetrokken, waarna de advocaat van de betrokkene, mr. B.J. van de Wijnckel, verzocht heeft om de appellant te veroordelen in de proceskosten. De appellant heeft hierop een verweerschrift ingediend. Gezien artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en is het onderzoek gesloten.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat volgens artikel 8:118, eerste lid, van de Awb, in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten. De Raad stelt vast dat de rechtbank in eerste aanleg al een veroordeling in de proceskosten heeft uitgesproken. De Raad concludeert dat er in deze procedure geen kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien de gemachtigde van de betrokkene geen proceshandelingen heeft verricht die voor vergoeding in aanmerking komen.
Uiteindelijk wijst de Centrale Raad van Beroep het verzoek om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.R. Carlier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 september 2018.