ECLI:NL:CRVB:2018:2773

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
16/7416 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens gebrek aan medische onderbouwing van klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die als begeleider/slaapwacht werkte, had zich op 10 mei 2014 ziek gemeld na een operatie aan haar been. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar ziekengeld toe, maar na een beoordeling in 2015 concludeerde de verzekeringsarts dat appellante per 14 oktober 2015 weer geschikt was voor haar werk. Het Uwv beëindigde daarop haar ZW-uitkering. Appellante ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij door vermoeidheid en concentratieproblemen niet in staat was om haar werk te verrichten. Ze voerde aan dat de rechtbank een onafhankelijk medisch onderzoek had moeten instellen, omdat haar klachten niet medisch objectiveerbaar waren. De Raad oordeelde echter dat er geen medische oorzaak was gevonden voor de klachten van appellante en dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig hadden gehandeld. De Raad bevestigde dat het niet aan het Uwv of de bestuursrechter was om een medisch onderzoek te gelasten, en dat er geen strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier S.L. Alves.

Uitspraak

16.7416 ZW

Datum uitspraak: 12 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 oktober 2016, 16/219 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.G. Blasweiler, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Blasweiler. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als begeleider/slaapwacht voor 20 uur per week, toen zij zich op 10 mei 2014 voor dit werk ziek meldde na een operatie aan haar been. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een arts van het Uwv appellante op 29 april 2015 gezien. Deze arts heeft aangenomen dat tijdelijk sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, omdat appellante een intensief behandeltraject bij [naam instelling] volgde. Na afloop van dit traject heeft appellante op 14 oktober 2015 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft appellante per 14 oktober 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van begeleider/slaapwacht. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 14 okober 2015 vastgesteld dat appellante per diezelfde datum geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 december 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze verricht en hebben de verzekeringsartsen de geschiktheid van appellante voor haar eigen werk op de datum in geding op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. Deze artsen hebben toegelicht dat uit de informatie van de behandelend sector en uit hun eigen onderzoeksbevindingen blijkt dat appellante klachten ervaart, maar dat deze klachten medisch niet objectiveerbaar zijn. De wijze waarop appellante zelf haar klachten ervaart is onvoldoende om beperkingen aan te nemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij wegens haar vermoeidheid en concentratieproblemen op 14 oktober 2015 niet in staat was haar werk als begeleider/slaapwacht te verrichten. Verder heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank een onafhankelijk medisch onderzoek had moeten laten instellen, juist omdat de klachten en restverschijnselen van appellante niet medisch objectiveerbaar zijn. Door een onafhankelijk medisch onderzoek achterwege te laten heeft de rechtbank gehandeld in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij heeft appellante een beroep gedaan op het arrest van het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec).
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In hoger beroep heeft appellante niet betwist dat voor haar vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen door haar behandelend artsen geen medische oorzaak is gevonden. Verder staat vast dat de verzekeringsartsen van het Uwv bij hun onderzoek alle medische informatie hebben betrokken die over appellante beschikbaar was en ook kon zijn. Het zijn bij uitstek behandelend artsen, als de huisarts en medisch specialisten, die naar aanleiding van door een verzekerde geuite gezondheidsklachten kunnen onderzoeken wat die klachten veroorzaakt en als sprake is van een medische aandoening of ,en zo ja wat voor, een behandelplan kan worden ingezet. Onder deze omstandigheden ligt het niet op de weg van het Uwv of de bestuursrechter om een medisch onderzoek te gelasten. Van strijd met artikel 6 van het EVRM is evenmin sprake.
5. De overwegingen in 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) S.L. Alves
IJ