ECLI:NL:CRVB:2018:2777

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
16/4987 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van appellant na herbeoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid en de hoogte van zijn WIA-uitkering. Appellant, die zich op 28 augustus 2007 ziek meldde met psychische klachten, was aanvankelijk 100% arbeidsongeschikt verklaard, maar na een herbeoordeling in 2015 stelde het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid vast op 42,61%. Dit leidde tot een aanpassing van zijn uitkering. Appellant was het niet eens met deze herbeoordeling en stelde dat zijn claustrofobische klachten niet voldoende waren meegewogen en dat de vaststelling van zijn maatman niet correct was. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek zorgvuldig achtte en geen reden zag om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de eerdere oordelen van de rechtbank te herzien. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom appellant niet voldeed aan de criteria voor ‘geen benutbare mogelijkheden’. De Raad concludeerde dat de beperkingen zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 november 2015 juist waren en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellant af.

Uitspraak

16.4987 WIA

Datum uitspraak: 12 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
17 juni 2016, 16/633 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. Wiche hoger beroep ingesteld. De procedure is vervolgens door appellant zelf voortgezet.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Appellant heeft nadere gronden en foto’s ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2018. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als [functie]. Hij heeft zich op
28 augustus 2007 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant met ingang van 25 augustus 2009 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Met ingang van 25 oktober 2012 is deze uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling in 2015 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat appellant meer arbeidsgeschikt is en dat de mate van arbeidsongeschiktheid 42,61% bedraagt. Bij besluit van 10 augustus 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat de hoogte van de loonaanvullingsuitkering van appellant tot 1 september 2017 onveranderd gebaseerd blijft op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%, maar dat met ingang van 1 september 2017 – 24 maanden na de beslissing – de inkomenseis geldt van
€ 1.099,33. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 14 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellant in bezwaar aangepast en de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 november 2015. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van een deels gewijzigde functieselectie en nadere vaststelling van het maatmanloon, vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 50,39% bedraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht en heeft geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij heeft bij haar oordeel betrokken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellant niet voldoet aan de criteria voor ‘geen benutbare mogelijkheden’ en er geen indicatie is voor een urenbeperking. Ook ontbreekt een onderbouwing dat er bij appellant sprake zou zijn van claustrofobie. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de berekening van het maatmanloon voldoende inzichtelijk heeft gemaakt en voldoende gemotiveerd heeft dat de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij niet in de binnendienst kan werken wegens claustrofobische klachten en dat het Uwv deze klachten ten onrechte niet heeft meegewogen. Verder acht appellant het niet juist dat het Uwv meer gewicht toekent aan het standpunt van een verzekeringsarts in opleiding dan aan de visie van zijn behandelaar. Hij kan maar een paar uur per dag bezig zijn. Appellant heeft verder aangevoerd dat de omvang van zijn maatman niet juist is vastgesteld, omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de urenomvang van zijn nevenfunctie bij [naam bedrijf] niet heeft betrokken bij de vaststelling van de maatman. Verder heeft appellant gesteld dat de ingangsdatum van de afschatting in verband met het gewijzigde arbeidskundig standpunt in bezwaar dient te worden vastgesteld op een datum vanaf november 2015 met een overeenkomstige verschuiving van de datum waarop de inkomenseis gaat gelden.
3.2.
Het Uwv heeft, onder overlegging van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 september 2016, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. Er is een zorgvuldig onderzoek verricht. De verzekeringsarts in opleiding heeft dossierstudie verricht, informatie van de huisarts betrokken, een anamnese met dagverhaal afgenomen en appellant lichamelijk en psychisch onderzocht. Daarbij heeft supervisie plaatsgevonden door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond, appellant gesproken en aansluitend aan de hoorzitting (lichamelijk) onderzoek verricht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van psychiater
T.R.W.M. Walrave van 9 november 2015 betrokken en gewogen.
4.2.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 23 november 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij zijn onderzoek uitdrukkelijk ingegaan op de chronische lage rugklachten, psychische klachten en vermoeidheidsklachten bij status na beperkt inferoposterior myocardinfarct in 2007 en een lichte nierfunctiestoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
23 november 2015 gemotiveerd toegelicht dat appellant niet voldoet aan de criteria voor ‘geen benutbare mogelijkheden’. Op psychisch gebied is sprake van een lichte tot matig ernstige depressieve stoornis en woede/prikkelbaarheid ontstaan door een arbeidsconflict en verlies van baan in 2007. Dit gaat gepaard met een beperkte stresstolerantie en beperkingen op het sociale vlak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft argumenten gezien om de FML aan te vullen met beperkingen voor onvoorspelbare werksituaties en samenwerken en aan te passen wat betreft de beperkingen voor conflicthantering en persoonlijk risico. Appellant wordt vanwege zijn medicatiegebruik beperkt geacht voor beroepsmatig chaufferen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gelet op het functioneren van appellant, waaruit naar voren komt dat appellant nog diverse activiteiten ontplooit, en het ontbreken van een ernstige stoornis geconcludeerd dat argumenten ontbreken om appellant nog langer beperkt te achten voor zelfstandig handelen. Daarbij heeft hij meegewogen dat er aanwijzingen zijn dat de medische situatie van appellant ten opzichte van 2009 is verbeterd. De visie van de behandelend psychiater Walrave dat medio augustus 2015 sprake is van een ernstige terugval stemt niet overeen met zijn eigen bevindingen bij onderzoek en de lopende behandeling die bestaat uit medicatie en gesprekken met een sociaal verpleegkundige. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 16 september 2016 aanvullend gerapporteerd dat medische gegevens ontbreken die de aanwezigheid van claustrofobie op de datum in geding ondersteunen. In de brieven van de behandelend psychiater van 22 juni 2009 en
9 november 2015 is evenmin melding gemaakt van claustrofobie. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wegens de lichte scoliose lumbaal en lichte functiebeperking van de lage rug nog enkele fysieke beperkingen toegevoegd aan de FML van 23 november 2015. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen indicatie is voor een urenbeperking. Appellant heeft bij de rechtbank noch in hoger beroep medische gegevens overgelegd op grond waarvan aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van deze beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 23 november 2015 zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd voor appellant. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 30 november 2015 en 11 januari 2016 inzichtelijk gemotiveerd waarom de door appellant bij [naam bedrijf] verrichte arbeid niet als maatgevend kan worden gezien en niet kan worden betrokken bij de vaststelling van de omvang van de maatman. Daartoe is overwogen dat er geen substantiële periode is waarin beide functies gelijktijdig door appellant zijn uitgevoerd. Appellant was per 1 juli 2005 op non-actief gesteld in zijn eigen werk. Appellant heeft in beroep en hoger beroep geen stukken ingezonden die zijn standpunt onderbouwen dat wel degelijk sprake was van een combinatie van functies. Nu appellant ter zitting heeft verklaard dat zijn uitkering eerst met ingang van februari 2018 door het Uwv is verlaagd, behoeft de grief van appellant dat de wijziging van het verlies aan verdiencapaciteit in bezwaar eveneens tot gevolg heeft dat de inkomenseis eerst per november 2017 (24 maanden na de beslissing op bezwaar) geldt, geen bespreking.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) Y. Azirar

TM