ECLI:NL:CRVB:2018:2798
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onduidelijke woonsituatie
In deze zaak heeft appellante op 1 februari 2016 bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Appellante huurde een kamer van de broer van haar ex-partner en stond sinds 25 november 2013 ingeschreven op dit adres. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft in maart en april 2016 voorschotten van € 865,- toegekend. Echter, na onderzoek naar de woon- en leefsituatie van appellante, heeft het college op 15 april 2016 de aanvraag afgewezen en de betaalde voorschotten teruggevorderd. Het college stelde dat appellante onvoldoende duidelijkheid had verschaft over haar woonsituatie.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 31 juli 2018 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad concludeert dat appellante niet voldoende duidelijkheid heeft gegeven over haar woon- en leefsituatie, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van bijstand. De Raad heeft vastgesteld dat appellante tijdens het huisbezoek en de hoorzittingen geen medewerking heeft verleend en geen antwoorden heeft gegeven op cruciale vragen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 september 2018.