ECLI:NL:CRVB:2018:2831

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
15/4908 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en deskundigenrapport

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uwv. Appellant, die zich op 1 oktober 2012 ziek meldde vanwege nek-, schouder-, arm- en handklachten, heeft later ook angineuze klachten ontwikkeld. Na een medisch onderzoek door het Uwv op 8 augustus 2014, werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. In beroep bij de rechtbank werd het standpunt van het Uwv bevestigd, waarbij de rechtbank oordeelde dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellant juist waren.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen niet adequaat hebben ingeschat. Hij voerde aan dat zijn coronaire afwijkingen niet goed waren beoordeeld en dat hij een verhoogd risicoprofiel had. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige, prof. dr. J.W. Deckers, ingeschakeld, die concludeerde dat de beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 8 augustus 2014 redelijk waren en dat de medische beoordeling door het Uwv correct was. De Raad oordeelde dat er geen reden was om de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant in twijfel te trekken. Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

15.4908 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 juni 2015, 15/1061 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 september 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Met rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv gereageerd op nadere gronden van de kant van appellant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kramer. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft als onafhankelijke deskundige benoemd prof. dr. J.W. Deckers, cardioloog, die op 25 april 2018 een rapport heeft uitgebracht.
Partijen hebben op het rapport van de deskundige gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend tot het achterwege laten van een nadere zitting. Daarna heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als rayonleider in de schoonmaakbranche voor 38,97 uur per week, heeft zich vanuit een werkloosheidssituatie op 1 oktober 2012 ziek gemeld wegens nek-, schouder-, rechterarm- en handklachten. In de wachttijd heeft appellant angineuze klachten gekregen. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft er een medisch onderzoek door een arts van het Uwv plaatsgevonden waarbij deze arts kennis heeft genomen van de door appellant overgelegde medische gegevens over de cardiale problematiek. Vervolgens heeft hij de mogelijkheden en beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze op
8 augustus 2014 vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Nadat de arbeidsdeskundige passende functies heeft geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht, heeft het Uwv bij besluit van 21 augustus 2014 vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat hij met ingang van
29 september 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en aangevoerd dat zijn beperkingen als gevolg van de lichamelijke en coronaire klachten door het Uwv zijn onderschat waardoor hij de voor hem geselecteerde functies niet kan vervullen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 15 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien de bevindingen van de arts en de door deze vastgestelde beperkingen in de FML van 8 augustus 2014 te herzien. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de bevindingen en conclusies van de arbeidsdeskundige onderschreven.
2.1.
In beroep heeft appellant ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij vanwege zijn klachten niet in staat is om duurzaam arbeid te verrichten, medische informatie van de cardioloog overgelegd waarin staat dat bij appellant sprake is van typische angina pectoris. Verder heeft hij aangegeven dat hij op 9 december 2014 een dotterbehandeling heeft ondergaan.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van een zorgvuldig onderzoek. Daaraan doet niet af dat dit onderzoek kort in duur is geweest. Uit de stukken blijkt dat de verzekeringsartsen de beschikking hadden over de medische stukken van de behandelend artsen en de medische rapporten in het kader van de Ziektewet waardoor deze artsen bekend waren met de problematiek van appellant. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door het Uwv bij appellant vastgestelde beperkingen. De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) hebben met de door appellant overgelegde informatie rekening gehouden en deze kenbaar in de rapporten van
8 augustus 2014 en 4 december 2014 meegewogen. Over de door appellant in beroep overgelegde medische gegevens van de cardioloog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 6 mei 2015 gemotiveerd gerapporteerd. Daarin is uiteengezet dat uitgaande van bij appellant bestaande typische angina pectoris, de beperkingen geen aanscherping behoeven omdat vanuit preventief medisch oogpunt al beperkingen waren vastgesteld ten aanzien van inspanningstolerantie. Voorts bevat de overgelegde medische informatie van de cardioloog geen informatie over de beperkingen die appellant op de datum in geding had noch blijkt hieruit dat de verzekeringsartsen van een onjuist medisch beeld zijn uitgegaan. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige in te schakelen. Het bestreden besluit berust op een zorgvuldige medische grondslag. Ten slotte heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest. Appellant acht zich meer beperkt als gevolg van de coronaire afwijkingen. Appellant heeft toegelicht dat hij vanwege de coronaire afwijkingen een verhoogd risicoprofiel heeft dat mogelijk erfelijk is. Een inspanningstest is beëindigd vanwege kortademigheid. Hij heeft niet alleen bij inspanning last van hartritmestoornissen of pijn op de borst. Appellant is nog niet uitbehandeld omdat de klachten na de dotterbehandeling niet zijn verminderd. Deze coronaire problematiek heeft een grote impact op zijn geestesgesteldheid. Hij heeft angstklachten, is prikkelbaar en agressief en heeft een verminderde concentratie. Gelet op het protocol chronisch hartfalen in combinatie met de angst- en vermoeidheidsklachten en slaapproblematiek was op energetische en preventieve gronden, een urenbeperking op zijn plaats. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant informatie over angina pectoris overgelegd. Appellant acht de geselecteerde functies niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de hoger beroepsgronden en de overgelegde informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin geen aanleiding gezien het medische standpunt te wijzigingen. Vervolgens heeft het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
De Raad heeft aanleiding gezien om zich te laten adviseren door een onafhankelijk
deskundige. De deskundige is in een rapport van 25 april 2018 tot de conclusie gekomen dat met het uitgangspunt “atypische angina” de verzekeringsartsen geen onjuiste interpretatie van de bij appellant bestaande coronaire problematiek hebben gegeven. De in de FML van
8 augustus 2014 neergelegde beperkingen komen de deskundige redelijk voor.
3.4.
Het Uwv heeft in het rapport van de deskundige een bevestiging van zijn standpunt
gezien.
3.5.
Het rapport van de deskundige heeft appellant geen aanleiding gegeven voor reactie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 8 augustus 2014.
4.2.
Op verzoek van de Raad heeft deskundige Deckers een onderzoek ingesteld en
gerapporteerd over de gezondheidstoestand van appellant en zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten. Omdat appellant zich niet in staat voelde de deskundige te bezoeken in verband met het deskundigenonderzoek, is, na overleg met de Raad, besloten dat de deskundige zijn advies zal baseren op de medische stukken. De deskundige heeft in zijn rapport van
25 april 2018 uitgebreid de medische geschiedenis beschreven waarbij is ingegaan op de klachten van appellant, de behandelingen die zijn gevolgd naar aanleiding van de klachten en de resultaten daarvan. Na bestudering van de dossierstukken is de deskundige tot de conclusie gekomen dat met het gebruik van de term “atypische angina” door de verzekeringsartsen op
6 mei 2015 en 10 november 2016 geen sprake is van onzorgvuldige interpretatie van de bij appellant op 29 september 2014 bestaande coronaire problematiek. Bij appellant was volgens de deskundige ten tijde van de datum in geding sprake van (geringe) coronaire atherosclerose. Zijn vastgestelde belastbaarheid was normaal, de hartfunctie ongestoord en aanwijzingen voor coronair insufficiëntie bij inspanning ontbraken. Ernstige ischemie was zeker uitgesloten. Er komt in de jaren 2013 en 2014 geen intensief medisch behandelings- of begeleidingstraject naar voren. Appellant is adequaat behandeld (medicamenteus en later mechanisch). Vervolgens heeft de deskundige geconcludeerd dat de (vooral preventieve) beperkingen in de FML conform de normen zijn die gelden voor een patiënt met stabiele angina pectoris of een doorgemaakt (ongecompliceerd verlopen) hartinfarct. Deze komen hem redelijk voor. De deskundige heeft zich kunnen vinden in de beperkingen in de FML van
8 augustus 2014 en zich kunnen verenigen met het standpunt dat een werkweek van 40 uur, rekening houdend met de beperkingen, voor appellant redelijk is.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door
hem ingeschakelde deskundige kan volgen als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Daarbij is van belang dat de deskundige de beschikking had over alle medische stukken betreffende de gezondheidstoestand van appellant ten tijde van de datum in geding en ook de ziektegeschiedenis daaraan voorafgaand. Zijn conclusie dat de beperkingen van appellant juist zijn weergegeven in de FML, berust op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek en is overtuigend gemotiveerd aan de hand van het dossieronderzoek. Dit leidt tot de conclusie dat de belastbaarheid van appellant juist is vastgesteld door het Uwv.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de per 8 augustus 2014 vastgestelde belastbaarheid zijn er geen redenen om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet passend te achten voor appellant. De functies zijn overtuigend besproken door de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet op dit oordeel wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) P. Boer
SSa