ECLI:NL:CRVB:2018:2846
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar uitkeringsspecificatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 15 december 2016 het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 4 juli 2003 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en heeft in de periode van 6 februari 2015 tot en met 13 mei 2015 giften van zijn moeder ontvangen, die hij niet heeft gemeld. Het college heeft deze giften verrekend met zijn bijstandsuitkering, wat leidde tot een bezwaar van appellant tegen de uitkeringsspecificatie van december 2015. Het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de uitkeringsspecificatie niet op rechtsgevolg is gericht en dus niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het college ten onrechte heeft verrekend, omdat het om belastingvrije giften gaat die buiten beschouwing moeten blijven bij de vaststelling van het recht op bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de uitkeringsspecificatie over december 2015 inderdaad niet op rechtsgevolg is gericht. De Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie en concludeert dat appellant geen bezwaar kon maken tegen de herhaling van de verrekening in de uitkeringsspecificatie. De gronden die appellant in hoger beroep aanvoert zijn grotendeels herhalingen van eerdere argumenten, en de Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.