ECLI:NL:CRVB:2018:2865

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
17/1333 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige teruggave inkomstenbelasting en AIO-aanvulling

Op 18 september 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft appellante, die een ouderdomspensioen ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet en daarnaast een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op basis van de Participatiewet. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de voorlopige teruggave inkomstenbelasting van appellante, die in 2016 een bedrag van € 1.053,- betrof, in mindering gebracht op de AIO-aanvulling. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de relevante artikelen van de Participatiewet (PW) in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat de voorlopige teruggave inkomstenbelasting als inkomen moet worden aangemerkt en dat dit inkomen moet worden toegerekend aan de periode waarop de teruggave betrekking heeft.

De Raad concludeerde dat de Svb de voorlopige teruggave terecht als inkomen heeft aangemerkt en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van griffier J.M.M. van Dalen.

Uitspraak

17.1333 PW

Datum uitspraak: 18 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
5 januari 2017, 16/3572 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2018
.Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Daarnaast ontvangt appellante algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Naar aanleiding van een signaal van de Belastingdienst dat appellante in het jaar 2016 een voorlopige teruggave inkomstenbelasting van in totaal € 1.053,- zal ontvangen, heeft de Svb met ingang van januari 2016 de voorlopige teruggave maandelijks in mindering gebracht op de AIO-aanvulling.
1.3.
Appellante heeft bij brief van 3 maart 2016, door de Svb ontvangen op 7 maart 2016, bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van 27 januari 2016.
1.4.
Bij besluit van 29 april 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag gelegd dat de voorlopige teruggave inkomstenbelasting moet worden aangemerkt als inkomen dat op de
AIO-aanvulling in mindering moet worden gebracht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van de PW bepaalt dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
4.2.
Artikel 32, eerste lid, van de PW bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze een voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting betreffen en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1590) moet de voorlopige teruggave inkomstenbelasting op grond van artikel 32, eerste lid, van de Wet werk en bijstand als inkomen worden toegerekend aan de periode waarop deze teruggave betrekking heeft en dient dit per maand te geschieden. Dit betekent dat de Svb de voorlopige teruggave terecht als inkomen heeft aangemerkt. In het onderhavige geval heeft de teruggave betrekking op het gehele jaar 2016. De Svb diende daarom bij de vaststelling van het inkomen van appellante rekening te houden met het bedrag van de voorlopige teruggave door het naar evenredigheid toe te rekenen aan het aantal maanden waarop deze teruggave betrekking heeft.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2018.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.M.M. van Dalen
ew