ECLI:NL:CRVB:2018:2873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
16/5760 WAJONG-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Exportverbod Wajong-uitkering en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen toestemming te verlenen voor verhuizing naar Turkije met behoud van zijn Wajong-uitkering. Appellant, die sinds 1995 een uitkering ontvangt, heeft verzocht om met behoud van zijn uitkering naar Turkije te verhuizen omdat zijn echtgenote daarheen wil verhuizen en hij afhankelijk is van haar zorg. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts die stelde dat er geen noodzaak was voor de verhuizing en dat de verzorging ook door anderen kan worden geboden.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er geen sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zwaarwegende redenen heeft om naar Turkije te verhuizen, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet onder de in de wet genoemde gevallen vallen. De Raad concludeert dat er geen objectieve en dwingende redenen zijn voor de verhuizing en dat de wens van de echtgenote voornamelijk op eigen keuze is gebaseerd.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen inbreuk is op het recht op familie- en gezinsleven van appellant, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De beslissing van het Uwv om de hardheidsclausule niet toe te passen wordt als niet onredelijk beschouwd. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

16.5760 WAJONG-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 juli 2016, 16/1520 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 september 2018
Zitting heeft: M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Griffier: W.M. Swinkels
Ter zitting zijn verschenen: appellant, zijn gemachtigde mr. R.J. Laatsman, advocaat, en mede-gemachtigde drs. M. Kaya, begeleider van appellant. Voor het Uwv is verschenen V.A.R. Kali.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1.
Aan appellant is met ingang van 20 juni 1995 een uitkering toegekend op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 1 januari 1998 is deze uitkering omgezet in een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). In november 2015 heeft appellant bij het Uwv een verzoek ingediend om met behoud van zijn uitkering te mogen verhuizen naar Turkije, omdat zijn echtgenote voornemens is naar Turkije te verhuizen en hij afhankelijk is van haar zorg.
1.2.
Bij besluit van 4 januari 2016 heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts, het verzoek van appellant afgewezen. In dat rapport is overwogen dat geen sprake is van een noodzaak voor de verhuizing, maar dat de verhuizing van de echtgenote gebaseerd is op een eigen keuze. Daarbij komt dat niet gesteld kan worden dat een noodzaak bestaat dat de verzorging van appellant wordt uitgevoerd door de echtgenote. Bij appellant is meer sprake van begeleidingsbehoefte dan van verzorgingsafhankelijkheid en deze begeleiding zou ook door derden gegeven kunnen worden.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 30 maart 2016 is het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2016 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op het standpunt gesteld dat er geen medische redenen zijn om de hardheidsclausule toe te passen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is geoordeeld dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat in het geval van appellant geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard, zodat de weigering om toepassing te geven aan de hardheidsclausule in rechte stand kan houden. Verder is overwogen dat geen sprake is van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat het de echtgenote van appellant vrij staat te verhuizen en het appellant vrij staat om al dan niet mee te verhuizen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij zwaarwegende redenen heeft om met behoud van zijn Wajong-uitkering buiten Nederland te gaan wonen. Appellant meent dat de hardheidsclausule voor hem dient te gelden, omdat bij hem sprake is van een verzorgingsafhankelijkheid van zijn echtgenote. De echtgenote van appellant kan het geestelijk en fysiek niet langer aan in Nederland en heeft besloten om naar Turkije terug te keren. Verder is appellant afhankelijk van de zorg van zijn ouders, die enkele jaren geleden naar Turkije zijn teruggekeerd. Tot slot is aangevoerd dat sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, omdat appellant zijn echtgenote zonder Wajong-uitkering niet kan volgen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de weigering van het Uwv om appellant toestemming te verlenen om met behoud van zijn Wajong-uitkering naar Turkije te verhuizen in rechte stand kan houden.
4.3.
Artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) bepaalt dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogenoemde exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid
(de zogeheten hardheidsclausule) van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.4.
In het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Stcrt. 2 mei 2003, nr. 84, blz. 17, nadien gewijzigd; Besluit Beleidsregels) is in artikel 2 bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.5.
In de toelichting bij het Besluit Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en dat er ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent. In de toelichting is verder bepaald dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze.
4.6.
De door appellant aangevoerde omstandigheden waarom hij buiten Nederland wenst te wonen kunnen niet worden gebracht onder een of meer van de drie in artikel 2 van het Besluit genoemde gevallen. Niet gebleken is dat appellant voor zijn verzorging afhankelijk is van zijn echtgenote of van zijn ouders, en dat er een (medische) noodzaak is om buiten Nederland te gaan wonen. De wens van de echtgenote is in overwegende mate op de eigen keuze gebaseerd zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak daartoe is gebleken. Ter zitting is toegelicht dat de ouders van appellant naar het land van herkomst Turkije zijn teruggekeerd, om daar hun oude dag door te brengen. De reden van de ouders om terug te keren naar Turkije is geenszins onbegrijpelijk, maar kan niet wegnemen dat de verhuizing in overwegende mate op de eigen keuze is gebaseerd zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak daartoe is gebleken. Er is daarom geen sprake van een zwaarwegende reden als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit Beleidsregels.
4.7.
Ook anderszins is niet gebleken van zwaarwegende redenen om toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 2 van het Besluit Beleidsregels. Daarbij is van belang dat blijkens de wetsgeschiedenis het exportverbod van Wajong-uitkeringen het uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden, welke door het Uwv enerzijds expliciet zijn genoemd in het Besluit Beleidsregels en voor het overige moeten voldoen aan de voorwaarden dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. De invulling die het Uwv in zijn Besluit Beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven, wordt niet onjuist of onredelijk geacht.
4.8.
Tot slot wordt overwogen dat geen sprake is van een inbreuk op appellants recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. In dat verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 28 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:379. Geen aanleiding bestaat om in het geval van appellant anders te oordelen.
4.9.
Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) W.M. Swinkels (getekend) mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum
JvC