ECLI:NL:CRVB:2018:2873
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Exportverbod Wajong-uitkering en toepassing van de hardheidsclausule
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen toestemming te verlenen voor verhuizing naar Turkije met behoud van zijn Wajong-uitkering. Appellant, die sinds 1995 een uitkering ontvangt, heeft verzocht om met behoud van zijn uitkering naar Turkije te verhuizen omdat zijn echtgenote daarheen wil verhuizen en hij afhankelijk is van haar zorg. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts die stelde dat er geen noodzaak was voor de verhuizing en dat de verzorging ook door anderen kan worden geboden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er geen sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zwaarwegende redenen heeft om naar Turkije te verhuizen, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet onder de in de wet genoemde gevallen vallen. De Raad concludeert dat er geen objectieve en dwingende redenen zijn voor de verhuizing en dat de wens van de echtgenote voornamelijk op eigen keuze is gebaseerd.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen inbreuk is op het recht op familie- en gezinsleven van appellant, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De beslissing van het Uwv om de hardheidsclausule niet toe te passen wordt als niet onredelijk beschouwd. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.