ECLI:NL:CRVB:2018:2896

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
21 september 2018
Zaaknummer
17/1664 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na ziekmelding en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich op 2 februari 2016 ziek had gemeld, had geen recht meer op ziekengeld volgens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 24 mei 2016. De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat de appellant geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid als medewerker postkamer. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd door het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat er voldoende medische gegevens waren om de beoordeling van de verzekeringsarts te ondersteunen en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere gronden, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat hij geen nieuwe informatie had aangeleverd die zijn standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en voegde toe dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden had gepresenteerd. De Raad concludeerde dat de eerdere beoordeling van de verzekeringsarts juist was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de appellant voor zijn arbeid. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werden geen proceskosten aan de appellant opgelegd, aangezien het hoger beroep geen doel trof.

Uitspraak

17.1664 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2017, 16/6691 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 september 2018
Zitting heeft: mr. D. Hardonk-Prins
Griffier: Y. Azirar
Ter zitting is verschenen: mr. J.J. Grasmeijer, gemachtigde van het Uwv

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellant was laatstelijk als medewerker postkamer werkzaam. Hij heeft zich op 2 februari 2016 ziek gemeld. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Op 17 mei 2016 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 24 mei 2016 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van medewerker postkamer. Bij besluit van 17 mei 2016 is vastgesteld dat appellant per 24 mei 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel over de beperkingen van appellant te komen. Appellant is door beide artsen onderzocht en er waren voldoende medische gegevens voorhanden. Appellant heeft geen nadere medische informatie in geding gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De enkele stelling van appellant dat hij nog steeds fysiotherapie nodig heeft, was daartoe onvoldoende. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Omdat appellant op 24 mei 2016 geen werkgever had, dient de beoordeling of hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid plaats te vinden op grond van het bepaalde in artikel 19, vijfde lid, van de ZW. Als maatstaf voor zijn arbeid dient te gelden de werkzaamheden als medewerker postkamer, die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
In hoger beroep heeft appellant de gronden van het bezwaar en beroep herhaald. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en maakt deze tot de zijne. Daaraan wordt toegevoegd dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren heeft gebracht en geen nieuwe (medische) informatie heeft verstrekt die zijn standpunt dat hij op 24 mei 2016 niet in staat was de maatgevende arbeid te vervullen, onderbouwen. Hierbij wordt betrokken dat er ook bij het op verzoek van de huisarts op 26 juli 2016 verrichte onderzoek noch op röntgenfoto’s, noch op een echo afwijkingen zijn gebleken.
Gelet op het voorgaande treft het hoger beroep geen doel en zijn er geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) Y. Azirar (getekend) D. Hardonk-Prins

TM