ECLI:NL:CRVB:2018:2898
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich op 19 december 2013 ziek had gemeld met psychische klachten en fysieke klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had na een eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat appellant met ingang van 19 januari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsarts het dossier zorgvuldig had bestudeerd en appellant had onderzocht. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat appellant in staat was de voor hem geduide functies te verrichten.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn gezondheid te optimistisch was ingeschat en dat hij de geduide functies niet kon verrichten. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was geweest en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.