ECLI:NL:CRVB:2018:2954
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland inzake WW-uitkering en nabetalingen
Op 12 september 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een appellant die in beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin zijn bezwaar tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn WW-uitkering en de nabetalingen die het Uwv had gedaan. De rechtbank had in haar uitspraak van 9 maart 2017 geoordeeld dat het beroep van de appellant ongegrond was, en deze overwegingen werden door de Centrale Raad van Beroep onderschreven.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant niet voldoende had gemotiveerd waarom de besluitvorming van het Uwv onzorgvuldig zou zijn. Het Uwv had het oorspronkelijke besluit van 16 december 2015 herzien nadat het ontdekte dat er een verkeerde referteperiode was gebruikt. In het besluit van 18 mei 2016 werd het dagloon verhoogd naar € 37,04, en het Uwv had in het bestreden besluit van 22 oktober 2016 uitgebreid ingegaan op de bezwaren van de appellant. De Raad concludeerde dat de motivering van het Uwv over de nabetalingen en de hoogte van de betalingen overtuigend was.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en de griffier en de voorzitter hebben het proces-verbaal ondertekend.