ECLI:NL:CRVB:2018:2954

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
17/3057 WW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland inzake WW-uitkering en nabetalingen

Op 12 september 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een appellant die in beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin zijn bezwaar tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn WW-uitkering en de nabetalingen die het Uwv had gedaan. De rechtbank had in haar uitspraak van 9 maart 2017 geoordeeld dat het beroep van de appellant ongegrond was, en deze overwegingen werden door de Centrale Raad van Beroep onderschreven.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant niet voldoende had gemotiveerd waarom de besluitvorming van het Uwv onzorgvuldig zou zijn. Het Uwv had het oorspronkelijke besluit van 16 december 2015 herzien nadat het ontdekte dat er een verkeerde referteperiode was gebruikt. In het besluit van 18 mei 2016 werd het dagloon verhoogd naar € 37,04, en het Uwv had in het bestreden besluit van 22 oktober 2016 uitgebreid ingegaan op de bezwaren van de appellant. De Raad concludeerde dat de motivering van het Uwv over de nabetalingen en de hoogte van de betalingen overtuigend was.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en de griffier en de voorzitter hebben het proces-verbaal ondertekend.

Uitspraak

17.3057 WW-PV

Datum uitspraak: 12 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 maart 2017, 16/5310 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: B. Dogan
Ter zitting zijn verschenen: geen partijen verschenen

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. De rechtbank heeft de gronden van appellant beoordeeld en geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
2. Appellant heeft niet gemotiveerd waarom de besluitvorming waartegen hij bezwaar heeft gemaakt onzorgvuldig is. Het Uwv heeft het oorspronkelijke besluit van 16 december 2015, waarbij appellant met ingang van 11 december 2015 in aanmerking is gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, spontaan herzien nadat het Uwv had ontdekt dat werd uitgegaan van een verkeerde referteperiode. Bij het besluit van 18 mei 2016 heeft het Uwv het dagloon verhoogd naar € 37,04. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Het Uwv is in het bestreden besluit van 22 oktober 2016 uitgebreid ingegaan op de bezwaren van appellant tegen het besluit van 18 mei 2016 en heeft de nabetalingen gespecificeerd. Van een onzorgvuldige besluitvorming is dan ook geen sprake.
3. Tegen de hoogte van het dagloon heeft appellant inhoudelijk geen gronden aangevoerd. De gronden zijn gericht op de nabetaling(en) over de periode(n) vanaf 11 december 2015. Er dient volgens appellant te worden uitgegaan van een maandloon van € 805,72, maar uit de betaalspecificaties blijkt dat wordt uitgegaan van een lager maandloon. Het Uwv heeft gemotiveerd hoe de nabetalingen zijn berekend, waarom de hoogte van de betalingen per periode verschillend is en heeft een toelichting gegeven over de toeslag. Deze motivering en toelichting zijn overtuigend.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) B. Dogan (getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

KS