ECLI:NL:CRVB:2018:2976
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in het kader van de Participatiewet na schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten door het college van burgemeester en wethouders van Breda. Appellanten ontvingen sinds 6 mei 2013 bijstand, maar de bijstand werd ingetrokken over de periode van 6 mei 2013 tot en met 31 maart 2015, omdat zij geen melding hadden gemaakt van eigendom van onroerend goed in Turkije. De Commissie Sociaal Domein had de bijstand van appellanten ingetrokken en een bedrag van € 31.156,02 teruggevorderd. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de beroepen van appellanten gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de bijstand was ingetrokken.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat de e-mailcorrespondentie met een incassobureau voldoende bewijs vormt van hun schulden, die de waarde van het onroerend goed zouden overschrijden. Het college heeft na het indienen van nadere stukken door appellanten op 20 maart 2018 nieuwe besluiten genomen, waarbij het college afzag van de terugvordering. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat de intrekking en terugvordering van de bijstand niet langer wordt gehandhaafd, waardoor appellanten recht hebben op bijstand naar de geldende norm en recht hebben op terugbetaling van eerder ingevorderde bedragen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de besluiten van 21 juli 2015 herroepen, maar de beroepen tegen de besluiten van 20 maart 2018 ongegrond verklaard. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.002,-.