ECLI:NL:CRVB:2018:3006

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
17/2677 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling wegens schending van inlichtingenverplichting met betrekking tot woningbezit in Marokko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant ontving sinds 1 juli 2005 een gehuwdenpensioen met een inkomensafhankelijke toeslag en een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de AIO-aanvulling opgeschort omdat appellanten niet voldaan hadden aan een verzoek om informatie over hun vermogen in het buitenland. Na een onderzoek door de Svb bleek dat appellant eigenaar was van een woning in Marokko, waar hij voor een vijfde deel aanspraak op had. De Svb trok de AIO-aanvulling in omdat appellant niet had gemeld dat hij mede-eigenaar was van deze woning, wat een schending van de inlichtingenverplichting betekende.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij de inlichtingenverplichting niet had geschonden, omdat hij niet zelfstandig over de woning kon beschikken. De Raad oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet over zijn aandeel in de woning kon beschikken. De schending van de inlichtingenverplichting was een rechtsgrond voor de intrekking van de AIO-aanvulling, omdat hierdoor niet kon worden vastgesteld of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht had besloten de AIO-aanvulling in te trekken.

Daarnaast werd de aanvraag voor een nieuwe AIO-aanvulling afgewezen, omdat appellant geen gegevens had overgelegd die de waarde van de woning in de relevante periode konden vaststellen. De Raad concludeerde dat het recht op AIO-aanvulling niet kon worden vastgesteld en bevestigde ook deze afwijzing.

Uitspraak

17.2677 PW

Datum uitspraak: 2 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 februari 2017, 16/2567 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2018. Namens appellanten is mr. Gürses verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 juli 2005 een gehuwdenpensioen met een inkomensafhankelijke toeslag voor zijn jongere partner, en een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk op grond van de Participatiewet.
1.2.
De Svb heeft appellanten bij brief van 12 juni 2014 en opnieuw bij brief van 29 juli 2014 verzocht om een bijgevoegd formulier ‘Verblijf en vermogen in het buitenland’ in te vullen en terug te sturen. Appellanten hebben hieraan niet binnen de daartoe gestelde termijn voldaan. De Svb heeft op grond daarvan het recht op AIO-aanvulling opgeschort met ingang van 17 september 2014. Daarbij heeft de Svb appellanten tot 1 oktober 2014 gelegenheid gegeven om de gevraagde informatie alsnog over te leggen. Appellanten hebben op 28 september 2014 het betreffende formulier alsnog ingeleverd. Daarop hebben appelanten vermeld in het bezit te zijn van een woning in Marokko. Naar aanleiding daarvan heeft de Svb een onderzoek gestart naar het woningbezit van appellanten en hen daarbij onder meer gevraagd om hun zogenoemde CIN-nummer, de exacte adresgegevens van de woning in Marokko, een kopie van een taxatierapport van de woning en om mee te delen of sprake is van mede-eigenaars. Appellanten hebben op 5 december 2014 op het formulier ‘Onderzoek woningbezit’ ingevuld dat zij geen woning in het buitenland bezitten.
1.3.
Bij besluit van 24 februari 2015 (besluit 1) heeft de Svb de AIO-aanvulling met ingang van 17 september 2014 ingetrokken op de grond dat appellanten niet hebben voldaan aan het verzoek om hun CIN-nummer mee te delen en om officiële stukken over te leggen waarmee de waarde van de woning kan worden vastgesteld.
1.4.
Op 24 juli 2015 hebben appellanten opnieuw een AIO-aanvulling aangevraagd.
1.5.
Bij besluit van 13 augustus 2015 (besluit 2) heeft de Svb de aanvraag van 24 juli 2015 afgewezen op de grond dat appellanten te weinig informatie hebben verschaft over de waarde van de woning in Marokko om de hoogte van de AIO-aanvulling te kunnen vaststellen.
1.6.
Op verzoek van de Svb heeft de attaché voor sociale zaken van de Nederlandse ambassade in Marokko (attaché) onderzoek verricht naar onroerend goed op naam van appellant in Marokko. De attaché heeft bij brief van 17 november 2015 gerapporteerd
dat appellant eigenaar is van onroerend goed, te weten een woning met aanbouw in [plaats] , provincie [provincie] , Marokko (hierna: de woning). De woning maakt deel uit van een onverdeelde boedel waarop appellant voor een vijfde deel aanspraak heeft. Bij brief van 21 januari 2016 heeft de attaché gerapporteerd over de waarde van de woning op basis van twee op 4 december 2015 opgemaakte taxatierapporten. In die rapporten is vermeld dat de actuele waarde van de woning van appellant wordt geschat op ongeveer € 50.710,- en de actuele waarde van de aanbouw op ongeveer € 18.560,-, zodat de waarde op 4 december 2015 van de woning in totaal is getaxeerd op € 69.270,-.
1.7.
Bij besluit van 15 april 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat als gevolg van een schending van de inlichtingenverplichting door appellant het recht op
AIO-aanvulling niet is vast te stellen, doordat de waarde van de woning ten tijde van belang niet duidelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Intrekking
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 17 september 2014 (de ingangsdatum van de intrekking) tot en met 24 februari 2015 (de datum van het intrekkingsbesluit).
4.2.
Niet in geschil is dat appellant in de te beoordelen periode als erfgenaam voor een vijfde deel eigenaar was van de woning.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, aangezien hij niet beschikte over de woning. Hij heeft daartoe gesteld dat het hier gaat om een onverdeelde boedel waardoor hij niet zelfstandig kan beschikken over de woning en dat de familieverhouding complex is, terwijl hij bovendien met betrekking tot de woning in Marokko een rechtszaak tegen de buurman voert. Daarnaast heeft hij gesteld dat de (waarde van de) aanbouw niet aan de erven toebehoort, maar slechts aan zijn neef, omdat hij de aanbouw heeft gebouwd en gefinancierd.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat appellant niet over zijn aandeel in de woning kon beschikken. De vraag of hij zijn aandeel op eenvoudige wijze te gelde kon maken is, anders dan appellanten hebben betoogd, niet van belang voor de vraag of hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellanten hebben niet betwist dat de aanbouw juridisch tot de woning behoort. De door appellanten gestelde omstandigheid dat de neef van appellant de aanbouw heeft gebouwd en gefinancierd is in dit verband niet van belang, omdat dit aan de beschikkingsmacht van appellant niet afdoet. Het bezit van een woning is onmiskenbaar van belang voor het recht op AIO-aanvulling en aan appellanten had dit redelijkerwijs duidelijk moeten zijn. Door geen melding te maken van de
mede-eigendom van de woning heeft appellant dan ook de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.5.
Schending van de inlichtingenverplichting vormt een rechtsgrond voor intrekking van de AIO-aanvulling, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op volledige of aanvullende AIO-aanvulling bestond.
4.6.
Appellanten zijn daarin niet geslaagd. Eerst uit de taxatierapporten van 4 december 2015 blijkt van een dan actuele totale waarde de woning van € 69.270,-, waarvan een vijfde deel ligt boven de op die datum voor appellanten geldende grens van het vrij te laten vermogen. Over de periode daarvoor zijn geen gegevens beschikbaar om de waarde vast te stellen. Gelet op 4.5 had het op de weg van appellanten gelegen om die gegevens te verstrekken, wat zij hebben nagelaten. Appellanten hebben weliswaar gesteld dat de geschatte waarde astronomisch is, dat de woning onverkoopbaar is en dat de aanbouw niet meegerekend kan worden, maar zij hebben die stellingen niet met objectiveerbare en controleerbare gegevens onderbouwd en bovendien geen gegevens verstrekt over de waarde van de woning voor
4 december 2015. Omdat de omvang van het vermogen in de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld kan ook het recht op AIO-aanvulling niet worden vastgesteld. Hieruit volgt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij, indien zij de inlichtingenverplichting niet hadden geschonden, wel recht op een AIO-aanvulling zouden hebben gehad.
4.7.
Gelet op 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet voor zover het de intrekking van de AIO-aanvulling betreft. De aangevallen uitspraak zal in zover dan ook worden bevestigd.
Nieuwe aanvraag
4.8.
De te beoordelen periode loopt van 24 juli 2015 (de datum van de aanvraag) tot en met
13 augustus 2015 (de datum van het afwijzingsbesluit).
4.9.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.10.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat appellant in de periode van 17 september 2014 tot en met
24 februari 2015 voor een vijfde deel eigenaar was van de woning. Vaststaat dat die situatie in de hier te beoordelen periode onveranderd was. De beschikbare taxatierapporten betreffen de waarde van de woning op 4 december 2015. Appellanten hebben bij de aanvraag van
24 juli 2015, noch nadien, gegevens overgelegd op grond waarvan de waarde van de woning in de hier te beoordelen periode kan worden vastgesteld.
4.11.
Het voorgaande brengt mee dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op AIO-aanvulling niet kon worden vastgesteld.
4.12.
Gelet op 4.11 slaagt het hoger beroep niet voor zover het de afwijzing van de aanvraag van 24 juli 2015 betreft. De aangevallen uitspraak zal daarom ook in zover worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2018.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) S.A. de Graaff

LO