ECLI:NL:CRVB:2018:3012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
17/6428 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan de appellant, die zich per 4 juni 2014 ziek had gemeld met zowel fysieke als psychische klachten. Na afloop van de Ziektewet (ZW) heeft de appellant een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze werd per 1 juni 2016 geweigerd. De appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 15 november 2016 meldde hij een toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2016, maar het Uwv weigerde opnieuw de WIA-uitkering, omdat er volgens hen geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De medische beperkingen op 1 juli 2016 zouden gelijk zijn aan die op 1 juni 2016, volgens de verzekeringsarts.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef de medische beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsartsen en oordeelde dat de operatie op 1 juli 2016, die een dagopname betrof, niet had geleid tot een duurzame beperking voor arbeid. De appellant had niet met medische gegevens onderbouwd dat er op 1 juli 2016 sprake was van een toename van psychische beperkingen ten opzichte van 1 juni 2016.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn gronden en vroeg om een onafhankelijke deskundige, maar hij bracht geen nieuwe medische informatie in. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor andere of aanvullende overwegingen. Het verzoek om een deskundige te benoemen werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

17.6428 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 september 2017, 17/1307 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 september 2018
Zitting heeft: E. Dijt
Griffier: O.V. Vries
Ter zitting is verschenen: M.M.J.E. Budel, gemachtigde van het Uwv.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
In geschil is de weigering van de uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 1 juli 2016.
Appellant heeft zich per 4 juni 2014 ziek gemeld met fysieke en psychische klachten en heeft een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) gekregen. Na afloop van de ZW-termijn heeft appellant een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 16 augustus 2016 is deze uitkering per einde wachttijd, 1 juni 2016, geweigerd. Tegen dat besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
Op 15 november 2016 heeft appellant een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2016 gedaan. Bij besluit van 29 december 2016 heeft het Uwv geweigerd om per
1 juli 2016 een WIA-uitkering te verstrekken, omdat er volgens het Uwv geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De medische beperkingen op die datum zijn volgens de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hetzelfde als op 1 juni 2016.
In beroep bij de rechtbank heeft appellant aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hij heeft gewezen op een operatie op 1 juli 2016, waarvoor hij vier weken thuis heeft gelegen om te herstellen en zijn hoofd bijna niet kon en mocht bewegen. Daarnaast kampt hij met een ernstige psychotische stoornis waardoor er sprake is van disfunctioneren op sociaal en persoonlijk vlak.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft de medische beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsartsen onderschreven. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de operatie op 1 juli 2016 een dagopname betrof wegens een operatieve ingreep aan de neus en dat dit niet heeft geleid tot een duurzame beperking voor arbeid. Voor de psychische klachten zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken Persoonlijk en Sociaal functioneren in de Functionele Mogelijkhedenlijst bij de einde wachttijd beoordeling. Appellant heeft niet met medische gegevens onderbouwd dat op 1 juli 2016 sprake is geweest van een toename van de psychische beperkingen ten opzichte van 1 juni 2016.
In hoger beroep heeft appellant de gronden in beroep herhaald en opnieuw verzocht om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Hij heeft geen nieuwe medische informatie ingebracht.
De conclusies en overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. Er is geen aanleiding voor andere of aanvullende overwegingen. Verwezen wordt naar de aangevallen uitspraak.
Er is geen twijfel over de vaststelling van de medische beperkingen door de verzekeringsartsen. Het verzoek om een deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) O.V. Vries (getekend) E. Dijt
IvR