ECLI:NL:CRVB:2018:3016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
16/3433 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na WIA-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant geen recht meer op ziekengeld te verlenen. Appellant, die als griller/kok werkte, meldde zich op 19 juli 2011 ziek. Na afloop van de wachttijd concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat hij geschikt was voor verschillende functies, waaronder productiemedewerker en inpakker. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.

In 2015 meldde appellant zich opnieuw ziek, ditmaal met psychische klachten, terwijl hij op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellant per 6 oktober 2015 geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet, omdat hij geschikt werd geacht voor diverse functies. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant noopte om in hoger beroep te gaan.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende informatie hadden en dat de door appellant aangevoerde punten niet leidden tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant geschikt was voor de functies die aan hem waren voorgehouden. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en het Uwv.

Uitspraak

16.3433 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 april 2016, 15/6873 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 oktober 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Akça-Altun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als griller/kok voor 37,08 uur per week toen hij zich op
19 juli 2011 ziek meldde. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 4 november 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht de functies van productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) en medewerker kleding en textielreiniging
(SBC-code 111161) te vervullen. Als reservefuncties zijn geduid de functies van magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010). Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Appellant heeft zich op 26 januari 2015 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 4 mei 2015 en
21 september 2015 heeft hij het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. De arts heeft informatie opgevraagd van de behandelend psychiater F. Kaya en een rapport van
21 september 2015 ontvangen. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant anders dan voorheen aangewezen is op werk dat niet op grote hoogtes wordt verricht en beperkingen opgenomen voor het werken met gevaarlijke machines/gereedschappen en professioneel rijden. Na overleg met een arbeidsdeskundige heeft de verzekeringsarts appellant per
3 oktober 2015 geschikt geacht voor de functies van soldering operator, inpakker koekjes, medewerker logistiek, medewerker bloemzaadproductie, die deel uitmaken van de functiecodes van de in 2014 in het kader van WIA-beoordeling geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 28 september 2015 vastgesteld dat appellant per
6 oktober 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 november 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de psychische belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv ermee bekend was dat appellant psychische klachten heeft en daarmee ook rekening heeft gehouden, nu appellant belastbaar wordt geacht conform de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 oktober 2014, waarin beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, en in aanvulling daarop niet in staat wordt geacht tot het werken op grote hoogtes, met gevaarlijke machines/gereedschappen werken en professioneel rijden. Met betrekking tot de door appellant ter zitting van de rechtbank overhandigde informatie van psycholoog D. Bozkurt van 19 februari 2016 en 30 maart 2016 heeft de rechtbank overwogen dat in deze informatie geen uitspraken worden gedaan over de (werkgerelateerde) belastbaarheid van appellant op de datum in geding.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Appellant heeft gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen op verschillende aspecten van de FML. Het Uwv had volgens appellant beperkingen moeten aannemen ten aanzien van
1.1 (
vasthouden van aandacht), 1.2 (verdelen van de aandacht), 2.6 (emotionele problemen van anderen hanteren), 2.7 (eigen gevoelens uiten), 2.8 (omgaan met conflicten) en
2.9 (
samenwerken). Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op ter zitting van de rechtbank overhandigde informatie van psycholoog Bozkurt van
19 februari 2016 en 30 maart 2016.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juli 2016, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Er is gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat minimaal één van de in het kader van de
WIA-beoordeling geduide functies (bijvoorbeeld de functie soldering operator) per de datum hier in geding voor appellant geschikt is, onjuist te achten. De grond van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met een aantal door hem genoemde aspecten die in een FML zouden moeten worden vastgelegd kan niet slagen, reeds omdat de functie van soldering operator geen belasting kent op de door appellant aangevoerde beoordelingspunten. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de door appellant ter zitting overhandigde informatie van psycholoog Bozkurt van 19 februari 2016 en 30 maart 2016 niet leidt tot een ander oordeel nu de informatie niet ziet op de datum in geding. Hierbij wordt nog overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv bij de beoordeling per 6 oktober 2015 de beschikking hadden over recente informatie van psychiater F. Kaya.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft het Uwv appellant per 6 oktober 2015 terecht geschikt geacht voor de maatgevende arbeid, bestaande uit ten minste één van de in het kader van de WIA-beoordeling per 4 november 2014 geselecteerde functies, te verrichten. Geconcludeerd moet worden dat het Uwv appellant terecht met ingang van 6 oktober 2015 niet in aanmerking heeft gebracht voor een ZW-uitkering.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.R. Trox
GdJ