ECLI:NL:CRVB:2018:3016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant geen recht meer op ziekengeld te verlenen. Appellant, die als griller/kok werkte, meldde zich op 19 juli 2011 ziek. Na afloop van de wachttijd concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat hij geschikt was voor verschillende functies, waaronder productiemedewerker en inpakker. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
In 2015 meldde appellant zich opnieuw ziek, ditmaal met psychische klachten, terwijl hij op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellant per 6 oktober 2015 geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet, omdat hij geschikt werd geacht voor diverse functies. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant noopte om in hoger beroep te gaan.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende informatie hadden en dat de door appellant aangevoerde punten niet leidden tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant geschikt was voor de functies die aan hem waren voorgehouden. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en het Uwv.