ECLI:NL:CRVB:2018:3048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
16/6072 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA en medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 12 maart 2012 geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat haar belastbaarheid niet juist is vastgesteld.

De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De informatie die appellante heeft overgelegd gaf geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft aangenomen. De Raad concludeert dat er afdoende medische beperkingen zijn vastgesteld en dat het bestreden besluit van het Uwv berust op een juiste medische grondslag. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de belastbaarheid van de appellante. De Raad heeft ook aangegeven dat de door appellante ingebrachte medische informatie niet voldoende was om aan te tonen dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten.

Uitspraak

16.6072 WIA

Datum uitspraak: 3 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 augustus 2016, 15/3800 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.H. Acun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2018. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerkster tuinbouw. Op 29 januari 2008 heeft zij zich ziek gemeld. Appellante heeft zich, voor zover hier van belang, op 15 maart 2010 opnieuw ziek gemeld. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 1 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 12 maart 2012 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op de grond dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Appellante heeft zich met ingang van 10 maart 2015 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 2 juli 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van 10 maart 2015 voor appellante geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van het Uwv van 16 juni 2015 en een arbeidskundig onderzoek van 30 juni 2015 ten grondslag. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft een rapport van verzekeringsarts E. Siem‑Yoe van AREA van 31 oktober 2015 en een arbeidsdiagnostisch rapport van arbeidsdeskundige B.A.M. van Zon van 3 november 2015 overgelegd. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft bij rapport van 11 november 2015 gereageerd op de door appellante overgelegde rapporten en op basis van het rapport van de verzekeringsarts van 16 juni 2015 en de voorhanden gegevens van de behandelend sector geconcludeerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juni 2015 kan worden gehandhaafd. Bij beslissing op bezwaar van 9 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 juli 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De informatie die appellante heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts in de FML van 16 juni 2015 heeft aangenomen. De rechtbank is voldoende overtuigd dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden omdat haar belastbaarheid wel wordt overschreden. De rechtbank heeft daarnaast onvoldoende gemotiveerd waarom aan de bevindingen van de onafhankelijke verzekeringsarts Siem‑Yoe geen waarde kan worden toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat bij appellante afdoende medische beperkingen zijn vastgesteld en dat het bestreden besluit berust op een juiste medische grondslag. Anders dan appellante stelt, bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. In vergelijking met de beoordeling in 2012 heeft de verzekeringsarts meer beperkingen vastgesteld in de FML van 16 juni 2015. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde psychische, rug- en schouderklachten en dat zij daarmee ook rekening hebben gehouden in de FML. Bij het arbeidskundig onderzoek zijn functies geselecteerd en heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van deze functies toegelicht. Niet gebleken is dat de functies niet passend zijn. Gelet op de verdiensten in deze functies is er geen sprake van verlies aan verdienvermogen.
4.3.
Verzekeringsarts Siem-Yoe is op basis van dezelfde medische gegevens tot een afwijkende inschatting gekomen. Zij heeft niet gemotiveerd op welke gronden zij tot een andere conclusie en meer beperkingen komt. Uit het rapport van Siem‑Yoe kan bovendien niet worden opgemaakt of zij haar onderzoek heeft toegespitst op de datum in geding van 10 maart 2015. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de door appellante ingebrachte medische informatie, waaronder het verslag van een neuroloog van 10 maart 2015 en dat van een orthopedisch chirurg van 8 april 2015, niet volgt dat onvoldoende beperkingen in acht zijn genomen. De neuroloog meldt juist dat de bevindingen in vergelijking met het onderzoek van 28 oktober 2011 minder uitgesproken zijn. Verzekeringsarts Siem‑Yoe kan dan ook niet worden gevolgd in haar conclusie dat appellante beperkt is te achten conform de door haar opgestelde FML van 20 oktober 2015.
4.4.
Reeds omdat arbeidsdeskundige Van Zon zich heeft gebaseerd op de FML van 20 oktober 2015 van verzekeringsarts Siem‑Yoe, kan hij, nu die FML niet juist is, niet worden gevolgd in zijn conclusie dat de geslecteerde functies niet passend zijn.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.R. Trox

NW