ECLI:NL:CRVB:2018:3049
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA na psychische klachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen. Appellante, die sinds 12 november 2012 wegens psychische klachten niet meer kan werken, heeft op 25 augustus 2014 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts, waarbij ook informatie van de bedrijfsarts en andere instanties is betrokken, heeft het Uwv op 9 oktober 2014 vastgesteld dat appellante geen recht op uitkering heeft. Dit besluit is later in bezwaar door het Uwv bevestigd.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de juiste beperkingen hadden vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat haar psychische beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat haar privé-situatie niet is meegewogen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en voegt eraan toe dat de zorg voor kinderen en huishouden in deze beoordeling buiten beschouwing moet blijven. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.