ECLI:NL:CRVB:2018:3063
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen en ontvankelijkheid bezwaarschrift
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellanten, die niet verschenen waren, hadden bezwaar gemaakt tegen de intrekking van hun aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had deze intrekking doorgevoerd over de periode van 9 december 2013 tot en met 31 maart 2016 en had een bedrag van € 6.238,17 teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van de appellanten gegrond verklaard, maar het bezwaar tegen het besluit van 31 maart 2016 niet-ontvankelijk verklaard wegens onverschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 12 mei 2016, maar dat het bezwaarschrift pas op 17 mei 2016 door de Svb was ontvangen. De appellanten konden niet aannemelijk maken dat het bezwaarschrift eerder was ingediend. In hoger beroep herhaalden de appellanten hun eerdere gronden, maar de Raad vond geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.