ECLI:NL:CRVB:2018:3068
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante, die sinds 2007 als huishoudelijk medewerker werkte, had zich in 2007 ziek gemeld en was in 2008 uit dienst gegaan. Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat appellante niet arbeidsongeschikt was, maar na een nieuwe melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2014, heeft zij opnieuw een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft echter geoordeeld dat er geen recht op uitkering was, omdat er geen toename van beperkingen was vastgesteld ten opzichte van de eerdere beoordeling in 2012.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts onvoldoende informatie had om een goed oordeel te vellen, en dat haar belastbaarheid was verslechterd. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de eerdere beoordelingen correct waren en dat er geen medische basis was voor de claims van appellante.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen toename van beperkingen was. De Raad heeft bevestigd dat de verzekeringsartsen adequaat hebben gehandeld en dat de medische gegevens geen bewijs leveren voor een toename van de beperkingen. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.