ECLI:NL:CRVB:2018:3127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
16/3674 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid door een ongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die sinds 27 september 2010 in dienst was als steigerbouwer, heeft een ongeval gehad op 8 november 2010, waarna hij zich per 23 december 2011 ziek meldde. Na beëindiging van zijn dienstverband heeft hij een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, die door het Uwv werd afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De door appellant ingebrachte medische informatie is op kenbare wijze betrokken bij de beoordeling. De Raad concludeert dat de beperkingen van appellant correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geselecteerde functies passend zijn. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. Het verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen is afgewezen, omdat er geen noodzakelijke twijfel was om dit te rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

16.3674 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2016, 15/4395 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 oktober 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yeniasci. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 27 september 2010 in dienst van het [naam B.V.] B.V. (werkgever) in de functie van steigerbouwer voor 41,33 uur per week.
1.2.
Op 8 november 2010 heeft appellant een ongeval gehad tijdens het werk waarbij steigermateriaal op zijn rechterschouder is gevallen. Appellant is na dit ongeval werkzaamheden voor werkgever blijven verrichten. Appellant heeft zich per 23 december 2011 alsnog ziek gemeld wegens schouderklachten. Nadat het dienstverband is beëindigd is appellant per 31 december 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet.
1.3.
Appellant heeft op 3 december 2013 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant op het spreekuur van 16 december 2013 gezien en lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant per 20 december 2013 ongeschikt moet worden beschouwd voor de maatgevende arbeid, maar in staat kan worden geacht een aantal geselecteerde functies te vervullen. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant is vastgesteld op 4,28.
1.4.
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 20 december 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In de door appellant ingebrachte medische informatie van behandelaars heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 maart 2015 aanleiding gezien om in een FML van 24 maart 2015 aanvullende beperkingen aan te nemen voor de schouderfunctie rechts, de maximale reikafstand, frequent reiken en frequent lichte voorwerpen tillen. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat de functies machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), vleeswarenmaker, slachter en visverwerker (SBC-code 271070), medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) passend zijn. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 8,13. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant vervolgens bij besluit van 11 juni 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat de functionele mogelijkheden van appellant niet juist zijn vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt moeten worden geacht. Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep – samengevat – aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het Uwv heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn pijnklachten, stemmingsstoornissen, slaapstoornissen, krachtverlies en beperkingen aan de rechterschouder en rechterarm. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van zijn behandelaars overgelegd. Ter zitting heeft appellant verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar onderdeel 3.2 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De door appellant naar voren gebrachte klachten en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector zijn op kenbare wijze betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de beperkingen van appellant door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist zijn weergegeven in de FML van 24 maart 2015. De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de voor appellant geselecteerde functies passend zijn en dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat voor appellant per 20 december 2013 geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan. De hieraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht dan in de beroepsprocedure. De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie was al bekend en is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op kenbare en overtuigende wijze bij de beoordeling betrokken. Ter zitting heeft appellant nog gemeld dat hij zijn huisarts op de hoogte heeft gesteld van zijn psychische problemen. Deze enkele melding biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de psychische belastbaarheid van appellant door het Uwv is overschat. Het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen wordt afgewezen. De noodzakelijke twijfel om tot het benoemen van een deskundige over te gaan ontbreekt.
4.4.
Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2018.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) R.P.W. Jongbloed

RB