ECLI:NL:CRVB:2018:3138

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
16/3445 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 19 januari 2015 niet langer recht had op een WGA-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Raad beoordeelde of de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was. Appellante voerde aan dat haar gezondheidstoestand was verslechterd en dat de beperkingen die voortvloeien uit haar ziekte, de ziekte van Bechterew, onvoldoende waren meegewogen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante voldoende in acht waren genomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.3445 WIA

Datum uitspraak: 11 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
12 april 2016, 15/6410 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Bakker hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 15 december 2009 uitgevallen voor haar werkzaamheden als koerier, waarna het dienstverband op 15 december 2011 is geëindigd. Bij besluit van 26 januari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 13 december 2011 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op de grond dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Vanuit de situatie dat appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, heeft zij zich op 20 november 2012 opnieuw ziek gemeld. Bij besluit van 18 november 2014 heeft het Uwv appellante met ingang van 20 november 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Met ingang van 12 mei 2013 is appellante in aanmerking gebracht voor een loonaanvullingsuitkering die even hoog is als de loongerelateerde WGA-uitkering.
1.3.
Bij besluit van eveneens 18 november 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 19 januari 2015 niet langer recht heeft op een WGA-uitkering omdat zij 21,24% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van het Uwv van 3 oktober 2014 en een rapport van 29 oktober 2014 van een arbeidsdeskundige ten grondslag. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 19 januari 2015 heeft appellante zich met ingang van 13 januari 2015 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 12 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het onder 1.3 genoemde besluit van 18 november 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van 1 september 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 8 september 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn ook de bevindingen van het onderzoek naar de belastbaarheid van appellante op 13 januari 2015 weergegeven. Deze arts heeft appellante op 13 januari 2015 en 19 januari 2015 belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 september 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen redenen bestaan om te oordelen dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvolledig of onzorgvuldig is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beperkingen van appellante voldoende in acht genomen zoals die zijn weergegeven in de op
1 september 2015 opgestelde en per 13 januari 2015 en 19 januari 2015 geldende FML. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellante niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben de zogeheten signaleringen in de rapporten van 29 oktober 2014 en 8 september 2015 van een adequate toelichting voorzien.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep – samengevat – aangevoerd dat haar gezondheidstoestand verder is verslechterd nadat zij op 29 september 2014 is gezien door de verzekeringsarts. De diagnose Bechterew is gesteld. De beperkingen ten aanzien van de nek, lang zitten en lang lopen die hiermee verband houden zijn onvoldoende in acht genomen. Zij dient meer af te wisselen en er is aanleiding om een urenbeperking aan te nemen Appellante ondervond in januari 2015 bovendien meer beperkingen in de vorm van toegenomen vermoeidheid, stijfheid en pijn als gevolg van het destijds niet kunnen slikken van medicatie voor Bechterew.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op hetgeen ter zitting is besproken is het geschil beperkt tot de vraag of de
WIA-uitkering terecht is beëindigd met ingang van 19 januari 2015.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daartoe is met name van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie heeft verricht en appellante heeft gezien op de hoorzitting. Deze verzekeringsarts heeft de klachten van appellante nadrukkelijk meegewogen en in het rapport van 1 september 2015 inzichtelijk verwoord hoe de door hem opgestelde FML tot stand is gekomen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante voldoende in acht heeft genomen met de op 1 september 2015 opgestelde FML. Daarbij wordt betrokken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
19 februari 2016 overtuigend heeft gereageerd op de in beroep door appellante verstrekte informatie van de longarts en reumatoloog, Het Uwv was er mee bekend dat appellante de ziekte van Bechterew heeft en dat zij is behandeld voor latente TBC. Er zijn in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellante in januari 2015 anders was dan zoals die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 1 september 2015 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. De zogeheten signaleringen zijn in het resultaat functiebeoordeling en de rapporten van 29 oktober 2014 en 8 september 2015 van adequate toelichting voorzien. Daarbij is te kennen gegeven dat in de functie samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar, repeterende schouderbelasting in hetzelfde vlak tijdens meer dan vier uur per werkdag, niet voorkomt. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende duidelijk toegelicht dat geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante bestaat op het aspect statische houdingen in arbeid, omdat in de functie samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar, geen sprake is van langdurig werken in dezelfde schouderstand. Ter zitting heeft het Uwv hierover nog opgemerkt dat om die reden geen ondersteuning nodig is.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van
R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
11 oktober 2018.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) R.P.W. Jongbloed

TM