ECLI:NL:CRVB:2018:3140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
16/4793 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Dijt
  • A.K. van der Kris
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft appellante, die als schoonmaakster werkte, een WIA-uitkering aangevraagd na uitval wegens psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep beoordeelt in hoger beroep of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante duurzaam is, zodat zij recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid, omdat er een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van appellante bestond. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante lijdt aan PTSS, een licht verstandelijke beperking en fysieke klachten, maar dat de EMDR-behandeling op lange termijn verbetering zou kunnen brengen.

Appellante betwist deze conclusie en stelt dat haar arbeidsongeschiktheid duurzaam is, gezien haar zwakbegaafdheid en de aanhoudende klachten. De Raad bevestigt echter het oordeel van de rechtbank en het Uwv, dat er voldoende onderbouwing is voor de verwachting van verbetering. De Raad wijst het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige in te schakelen af, omdat er geen twijfel is gerezen over de juistheid van het standpunt van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

16.4793 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 juni 2016, 15/8284 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bronsveld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1. Appellante heeft gewerkt als schoonmaakster en is op 25 juli 2013 uitgevallen wegens psychische klachten. Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft een PTSS, een licht verstandelijke beperking en overbelasting van de rechterschouder en -arm vastgesteld. In zijn rapport van 8 juni 2015 heeft hij te kennen gegeven dat appellante door veranderingen in haar werk is gedecompenseerd, wat passend is bij onvoldoende coping mechanismen bij een licht verstandelijke beperking. Zij zal volgende week starten met EDMR. De verwachting is dat deze behandeling op lange termijn wat verbetering zal geven van de psychische klachten, maar zeker niet het eerstkomende jaar. De aanwezigheid van de licht verstandelijke beperking en de reeds lange duur van de klachten zijn van negatieve invloed op het te verwachten effect van de behandeling. Vanuit de licht verstandelijke beperking zal sprake zijn van blijvende beperkingen. Appellante zal starten met fysiotherapie voor de klachten van rechterschouder en -arm. De verwachting is dat deze behandeling op korte termijn verbetering zal geven. De verzekeringsarts heeft de beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft op basis hiervan geen passende functies kunnen selecteren. Bij besluit van 23 juni 2015 is appellante met ingang van 23 juli 2015 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
2. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juni 2015. Zij heeft aangevoerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid louter is gebaseerd op haar psychische beperkingen. Deze zullen niet verbeteren. Er is sprake van onvoldoende verwerking van trauma’s in het verleden en blijvende beperkingen vanuit de licht verstandelijke beperking. Nu er geen functies te duiden zijn en appellante niet als zelfredzaam is aan te merken, is de arbeidsongeschiktheid duurzaam, zodat zij in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Appellante heeft een brief van de fysiotherapeut van 13 oktober 2015 en een brief van orthopedagoog [naam] van 4 oktober 2015 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 18 november 2015 geconcludeerd dat er geen sprake is van duurzaamheid van de beperkingen. De PTSS is volgens deze arts een deels behandelbare aandoening, waarmee appellante in het verleden heeft gefunctioneerd. De huidige arbeidsloze situatie is niet bevorderlijk voor haar psychisch welbevinden. Daarnaast blijkt dat appellante momenteel onder invloed van de behandeling met EMDR verder verbetert. De lage IQ-score wordt veroorzaakt doordat stemmingsproblemen invloed hebben op de cognitieve functies.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwacht dat deze score bijtrekt bij een adequate begeleiding en het weer op orde komen van een zinvolle dagtaak met passende arbeid. Bij beslissing op bezwaar van 1 december 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 juni 2015 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen terecht geconcludeerd dat er in het geval van appellante, rekening houdend met haar lage intelligentie, op langere termijn resultaat van de EMDR-therapie te verwachten valt, waardoor zij niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [naam] dat er de afgelopen maanden een voorzichtig herstel is opgetreden, dat appellante krachtiger wordt en dat zij ruimte moet krijgen om te herstellen en zaken te verwerken, alvorens er nieuwe druk op haar wordt gelegd. Hiermee staat vast dat de EMDR-behandeling eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering en dat verwacht kan worden dat er na het eerstkomende jaar verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Voor het standpunt van appellante dat zij niet zelfredzaam is heeft de rechtbank geen concrete aanknopingspunten gevonden. Samenvattend heeft het Uwv voldoende onderbouwd dat er op de datum in geding een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van appellante in de toekomst bestond. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
4. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Zij is vanwege haar zwakbegaafdheid in combinatie met haar fysieke en mentale klachten reeds een lange periode niet inzetbaar voor de arbeidsmarkt en zal dat ook in de toekomst niet zijn. Dat de EMDR-behandeling de situatie van appellante zou verbeteren is niet onderbouwd door de verzekeringsarts. Appellante is in het dagelijks leven niet zelfredzaam. Zij heeft voortdurende begeleiding in dagelijkse activiteiten en dit zal nooit veranderen. Appellante heeft verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het geschil betreft de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 23 juli 2015 moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat zij op grond van
artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een
WGA-uitkering.
5.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5.3.
Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde
(zie de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896).
5.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat er op 23 juli 2015 een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van appellante in de toekomst bestond. Verwezen wordt naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak, als samengevat in 2. Deze overwegingen worden onderschreven. Anders dan appellante stelt heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel gemotiveerd dat te verwachten is dat de EDMR-behandeling zal leiden tot een verbetering. Hij heeft immers gewezen op de brief van 4 oktober 2015 van orthopedagoog [naam], waaruit blijkt dat rond de datum in geding een voorzichtig herstel was opgetreden. Verder stelt [naam] dat een langdurige therapie, onder andere met EMDR, er toe moet leiden dat er bij appellante meer draagkracht ontstaat en dat zij beter in haar vel komt te zitten. Er was dus rond de datum in geding een op een ingezette behandeling gebaseerde verwachting op verbetering van de belastbaarheid van appellante.
Dat appellante wordt begeleid in haar dagelijks leven doet er niet aan af dat destijds verwacht mocht worden dat de behandeling een meer dan geringe kans bood op verbetering van de belastbaarheid van appellante.
5.5.
Het verzoek van appellante om inschakeling van een onafhankelijke deskundige wordt afgewezen, omdat de ingebrachte informatie niet heeft geleid tot twijfel aan de juistheid van het standpunt van het Uwv over het ontbreken van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen van appellante op 23 juli 2015.
5.6.
Uit 5.2 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
7. Bij deze beslissing dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en A.K. van der Kris en R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.L. Alves

MD