ECLI:NL:CRVB:2018:3141
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en medische beoordeling van appellante
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het Uwv. Appellante, die sinds 2010 arbeidsongeschikt is, had aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2015 concludeerde het Uwv dat appellante volledig arbeidsgeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat haar psychische klachten, waaronder een chronische depressie en PTSS, onvoldoende waren meegewogen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. De Raad baseerde zich op medische gegevens die door appellante zijn overgelegd, waaruit blijkt dat haar psychische klachten sinds 2015 verergerd zijn. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen bij het Uwv niet de juiste inschatting hebben gemaakt van appellantes belastbaarheid en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar haar psychische toestand. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, herstelde de WIA-uitkering van appellante en veroordeelde het Uwv tot het vergoeden van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid, vooral wanneer psychische klachten een rol spelen. De Raad stelde vast dat appellante op de datum van de beëindiging van haar uitkering volledig arbeidsongeschikt was, en dat de eerdere besluiten van het Uwv niet deugdelijke motivering hadden.